Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5806/GM, 16 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5806/GM

Betreft [klager]

Datum 16 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsartsen van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de inrichtingsartsen). Klager beklaagt zich erover dat zijn lichamelijke klachten niet serieus worden behandeld.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

Klager, zijn raadsvrouw mr. K. Cras en de inrichtingsartsen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de digitale zitting van 8 december 2020 te worden gehoord. De raadsvrouw heeft per e-mail en telefonisch tijdens de zitting aangegeven dat de zaak op de schriftelijke stukken kan worden afgedaan. De inrichtingsarts heeft per e-mailbericht laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Mevrouw […], huisarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 8 juli 2019 onderzocht in het Wilhelmina ziekenhuis te Assen. Volgens de diagnose werden de klachten van klager veroorzaakt door een ontsteking die vanzelf zou overgaan. De klachten zijn niet weggegaan. Klager is op 14 oktober 2019 in het ziekenhuis geweest voor een afspraak aangezien er kwaadaardige gezwellen zijn geconstateerd. Tijdens deze afspraak is klager medegedeeld dat hij zo spoedig mogelijk geopereerd moet worden. Klager maakt zich ernstig zorgen nu de klachten alleen maar toenemen. Twee verschillende specialisten zijn eerder tot twee verschillende diagnoses gekomen, die sterk uiteenlopen. Klager is bezorgd nu de ene specialist kanker zou hebben vastgesteld. Indien klager inderdaad hieraan lijdt kan het verregaande gevolgen hebben indien hij niet wordt behandeld. Klager wenst een volledig onderzoek aan de (organen in zijn) buik om eindelijk zeker te kunnen weten wat er aan zijn gezondheid mankeert. Klager heeft snel hulp nodig maar zijn problemen worden verwaarloosd.

Standpunt van de inrichtingsartsen

Twee inrichtingsartsen hebben hun bevindingen op schrift gesteld. De eerste arts heeft klager gezien op 26 november 2019 en 17 december 2019 en meldt het volgende. Klager is een behandelrelatie aangegaan met de tweede lijn na verwijzing op 18 juni 2019. Vanuit de gegevens die de arts toen had en vanuit het spreekuurbezoek zijn er geen aanwijzingen voor maligniteit. Vanuit huisartsenperspectief ziet de arts geen reden voor verder onderzoek en behandeling (operatie). Blijkbaar zag ook de tweede lijn na een darmonderzoek geen reden voor verder onderzoek, herhaling van onderzoek of verdere behandeling van klager. Helaas en blijkbaar is de toelichting van de huisartsen van de medische dienst naar aanleiding van de correspondentie vanuit het ziekenhuis niet voldoende voor klager. De inrichtingsarts constateerde overigens een moeizame communicatie, ook met behulp van de tolkentelefoon. De arts merkt op dat klager op 24 februari 2020 opnieuw is verwezen om zijn hulpvraag te laten beantwoorden en toe te lichten. Het lijkt de arts verstandig om het beleid ten aanzien van klagers klachten over te laten aan de specialist.

De andere arts heeft geschreven dat klager op 30 december 2019 heeft verteld over zijn onvrede over het bezoek in het ziekenhuis en dat artsen verschillende diagnoses tegen hem vertellen. De arts heeft toen de brieven van de internist met klager doorgenomen en besproken dat het geen kanker zou zijn. De arts heeft klager daarna nogmaals op consult gehad en uitgebreid met behulp van de tolkentelefoon gesproken. Het ging over de onvrede, dat klager boos is over de wijze van communiceren door de specialist in het ziekenhuis en dat verschillende artsen verschillende dingen tegen hem hebben gezegd. De arts heeft klager terug naar de specialist gestuurd omdat daar de miscommunicatie lijkt te zijn ontstaan.

3. De beoordeling

Uit de medische informatie blijkt dat klager op 8 juli 2019 bij de gastro-enteroloog is geweest en dat hij op 14 oktober 2019 in het ziekenhuis bij een maag-darm-leverarts (MDL-arts) is geweest. Aan klager is met behulp van een telefonisch tolk op 26 november 2019 de uitslag diverticulose meegedeeld en verteld dat er geen sprake was van kanker. Daarbij staat vermeld dat het moeilijk was om duidelijk te maken aan klager dat hij niet geopereerd hoefde te worden. Met klager zijn ook op 30 december 2019 de uitslag en brieven van de internist besproken en uitgelegd dat er geen darmkanker is gevonden. Uit de mededelingen van de arts blijkt dat sprake was van een moeizame communicatie met klager. Ook het Hoofd zorg heeft in het gesprek met klager uitleg gegeven over divertikels en ontstekingen en verteld wat er in de specialistenbrief stond. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat de klachten van klager onvoldoende serieus zijn genomen en onvoldoende aandacht hebben gekregen, aangezien klager door specialisten is onderzocht in verband met zijn klachten. Voorts is door de inrichtingsartsen op meerdere momenten, ook met behulp van een tolk, geprobeerd aan klager uit te leggen wat de uitslag van de onderzoeken inhield. Bij klager is kennelijk onvoldoende duidelijk geworden wat de diagnose was en dat er geen noodzaak bestond voor een operatie.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsartsen niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven