Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6259/GA, 23 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6259/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 23 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege het vermoeden van gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen en het verrichten van onderzoek daarnaar, ingaande op 24 oktober 2019, waarbij is bepaald dat klager tijdens het arbeidsblok op eigen cel moest verblijven.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 25 februari 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €37,50 (Ta 2019-408). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft mevrouw. E. Walvius, juridisch medewerker bij de PI Ter Apel en klagers raadsman mr. P.A.M. Verkuijlen gehoord op de zitting van 21 oktober 2020 in de PI Lelystad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De bestreden ordemaatregel is opgelegd voor het verrichten van onderzoek naar klagers gedrag op de arbeid. Het vermoeden bestond dat klager drugs had gebruikt. Klager functioneerde namelijk niet goed op de arbeid en had bloeddoorlopen ogen. Later werd op de luchtplaats een medegedetineerde onwel. Klager was vlak daarvoor nog met deze medegedetineerde in een cel geweest. Volgens de directeur was de ordemaatregel in het kader van verrichten van onderzoek dan ook noodzakelijk. Dit onderzoek bestond uit het uitvoeren van een celinspectie en het afnemen van een urinecontrole. De directeur geeft aan dat klager tijdens de ordemaatregel enkel gedurende het arbeidsblok in zijn cel verbleef.

Verder geeft de directeur aan dat gedetineerden doorgaans hun arbeidsplek verliezen bij een ordemaatregel van vijf dagen en dat de bestreden ordemaatregel na drie dagen is beëindigd. Op 28 oktober 2019 ontving de directeur de negatieve uitslag van de urinecontrole en was klagers gedrag weer voldoende gestabiliseerd zodat op die dag de ordemaatregel is beëindigd en klager weer naar de arbeid kon gaan. Klager is toen dus niet op een wachtlijst geplaatst, maar is op 28 oktober 2019 meteen weer naar de arbeid gegaan. Echter, klager heeft er toen zelf voor gekozen af te tekenen voor de arbeid. De directeur heeft dit aftekenformulier bijgevoegd. Ten aanzien van het verdere verloop van klagers aan-/afwezigheid op de arbeid geeft de directeur aan dat klager op 2 december 2019 aangaf weer te willen werken. Daarom is klager die dag op de wachtlijst geplaatst en ontving hij wachtgeld. Volgens de directeur wilde klager op werkzaal 7/8 werken. Toen is aan hem te kennen gegeven dat hij daar niet meteen terecht kon. Op 12 december 2019 is klager op werkzaal 5 geplaatst en op 28 februari 2020 is hij op werkzaal 7/8 geplaatst.

Gelet op het voorgaande kan volgens de directeur niet worden aangenomen dat klager door toedoen van de directeur enig nadeel heeft ondervonden door de gang van zaken, temeer nu de opgelegde ordemaatregel niet onredelijk lang heeft geduurd. Onder verwijzing naar RSJ 26 februari 2020, R-19/3264/GA geeft de directeur aan dat de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld dat een uitspraak dient te zien op de periode voorafgaand aan het indienen van de klacht.

 

Standpunt van klager

Namens klager wordt gesteld dat een grote mate van zorgvuldigheid is vereist wanneer de directeur een ordemaatregel oplegt. De plaatsing in afzondering houdt een grote beperking van klagers bewegingsvrijheid in en dit heeft ook grote gevolgen gehad voor zijn werksituatie. Klager is in zijn fundamentele rechten geraakt. Ten aanzien van de twee flessen met vloeistof die tijdens de celinspectie zijn aangetroffen, wordt aangevoerd dat klager deze gebruikte als gewichten om mee te trainen. Daarom had hij ze gevuld met water. Klager doet aan body builden en traint hiermee zijn armspieren. Hij heeft zelf niet geroken of het stonk, mogelijk heeft er nog een restje frisdrank in de flessen gezeten. Hij heeft niets onrechtmatigs gedaan met de aangetroffen flessen. Daarnaast wordt namens klager aangevoerd dat meteen nadat hij was weggestuurd van de arbeid, bij hem de urinecontrole is afgenomen. Nadat de uitslag hiervan negatief was, is de ordemaatregel opgeheven. De ordemaatregel heeft vier dagen geduurd en pas bij een ordemaatregel met een duur van vijf dagen gaat de arbeidsplaats verloren. Op de arbeid werkte klager op de afdeling waar pallets worden gemaakt. Het is best zwaar werk en de tijd gaat er snel voorbij. Toen klager na afloop van de ordemaatregel weer naar de arbeid ging, moest hij werk verrichten waarbij hij zittend aan een tafel kleine dingen in elkaar zette. Hij was hier boos over en had er geen zin in. Dit was compleet ander werk dan hij daarvoor had terwijl de termijn van vijf dagen toen nog niet was verstreken. Ook hierin heeft de directeur de regelgeving niet goed gevolgd volgens klager.

Voorts wordt namens klager gevraagd ambtshalve te kijken naar de toegekende tegemoetkoming en wordt verzocht een tegemoetkoming toe te kennen voor de volledige zes weken.

 

3. De beoordeling

Voor zover wordt geklaagd over de behandeling van het beklag door de beklagrechter, gaat de beroepscommissie hieraan voorbij nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Klager heeft de beroepscommissie verzocht ambtshalve te kijken naar de toegekende tegemoetkoming en te bepalen dat een tegemoetkoming wordt toegekend voor de volledige zes weken. De beroepscommissie stelt vast dat klager geen beroep heeft ingesteld. Om die reden kan aan het verzoek van klager geen gevolg worden gegeven. 

Hetgeen namens klager ter zitting van de beroepscommissie is aangevoerd ten aanzien van de arbeid na afloop van de bestreden ordemaatregel, laat de beroepscommissie buiten beschouwing nu dit buiten de omvang van het oorspronkelijke beklag valt.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. In artikel 23, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur een gedetineerde kan uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten: a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is; c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde; d. indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.

De beroepscommissie overweegt dat is gebleken dat klager op 23 oktober 2019 met meerdere medegedetineerden de wc’s op de arbeidszaal heeft bezocht. Een aantal van hen, waaronder klager, functioneerden daarna niet naar behoren en zijn teruggestuurd naar de afdeling. Het personeel vermoedde dat klager gedragsbeïnvloedende middelen had gebruikt, omdat hij bleek zag en zijn ogen groot en bloeddoorlopen waren. Vervolgens is diezelfde middag een gedetineerde onwel geworden tijdens het luchtmoment. Klager was vlak voor dit luchtmoment bij deze gedetineerde op cel geweest. Hierop heeft de directeur onderzoek ingesteld naar klagers vermeende drugsgebruik en in dat kader is aan klager de bestreden ordemaatregel opgelegd. Die ordemaatregel betrof overigens – zo begrijpt de beroepscommissie en zo luidt ook de schriftelijke beslissing - niet zoals klager stelt afzondering in een afzonderingscel, maar afzondering in de eigen verblijfsruimte. De directeur heeft in dat verband nog aangegeven dat klager gedurende de ordemaatregel enkel tijdens het arbeidsblok in zijn eigen cel moest verblijven.  

Na de uitkomst van het lab en de negatieve uitslag bij de urinecontrole heeft de directeur geconcludeerd dat van drugsgebruik geen sprake was en is de bestreden ordemaatregel beëindigd op 28 oktober 2019. Hoewel de schriftelijke mededeling van de bestreden ordemaatregel een vrij algemeen beschreven onderbouwing voor de oplegging daarvan bevat, is op basis van het dossier en de toelichting van de directeur ter zitting van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klagers gedrag het onderzoek van de directeur rechtvaardigde en dat de oplegging van de ordemaatregel noodzakelijk was. De directeur heeft de ordemaatregel beëindigd zodra deze niet meer noodzakelijk was. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.  De grondslag voor de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming komt hiermee te vervallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 23 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven