Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6586/TA en R-20/6606/TA, 5 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6586/TA en R-20/6606/TA

Betreft [klager]

Datum 5 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) en van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de afname van urinecontroles door vrouwelijke verpleegkundigen (Me 2019-298a);

b.  het moment van aanzeggen en uitvoeren van urinecontroles (Me 2019-298b);

c.  de omstandigheid dat een medewerker moet constateren dat klager bij een eerste poging niet urineert en dat hij daartoe zijn geslachtsdeel moet tonen, voordat klager de gelegenheid krijgt om later een tweede poging te doen (Me 2019-298c);

d.  de frequentie van de urinecontroles (Me 2019-314);

e.  de omstandigheid dat hem niet wordt toegestaan een uur extra in de avondkantine te draaien (Me 2019-319);

f.   de frequentie van urinecontroles (Me 2019-328);

g.  een afdelingsarrest voor de duur van ten hoogste vier weken, vanwege de vermeende weigering om mee te werken aan een urinecontrole, ingaande op 30 oktober 2019 (Me 2019-331);

h.  de frequentie van urinecontroles (Me 2019-332);

i.   de wijze waarop klager een eerste poging bij een urinecontrole moet doen (Me 2019 337a);

j.   de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een urinecontrole af te geven, een uur nadat hij dat had geweigerd (Me 2019-337b);

k.  het feit dat hij tijdens een afdelingsarrest is uitgesloten van de arbeid (ME 2019-337c);

l.   de omstandigheid dat hij in afwachting van de uitslag van een urinecontrole niet aan de arbeid mag deelnemen (Me 2019-337d);

m. de frequentie van urinecontroles (Me 2019-337e).

De beklagrechter bij de instelling heeft op 2 april 2020:

-    beklag a gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,-;

-    beklag k gegrond verklaard en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk voorstel te doen voor een compensatie aan klager;

-    klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b, c en i;

-    beklag g, j en l ongegrond verklaard;

-    beklag e beschouwd als afgehandeld;

-    beklag d, f, h en m gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €20,-.

De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak inzake beklag a, d, f, h, k en m.

Klager heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak inzake beklag b, c, d, f, g, h, j en m.

De beroepscommissie heeft klager en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De beoordeling

Beklag e, i en l

De beroepscommissie stelt vast dat geen van beide partijen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak inzake beklag e, i en l. De beroepscommissie zal over die klachten dus niet oordelen.

Beklag a

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep van het hoofd van de instelling zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b, c en j

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b, c en j kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep van klager zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag d, f, h en m

Het hoofd van de instelling heeft aangevoerd dat bij klager relatief veel urinecontroles worden uitgevoerd, omdat er geen vertrouwen bestaat dat hij geen drugs gebruikt. Hij is daar niet open over, weigert medewerking aan behandeling (‘hij wil zijn gemaximeerde tbs uitzitten’) en is in het verleden teruggevallen in (overmatig) drugsgebruik.

De beroepscommissie heeft geen reden om te twijfelen aan deze inlichtingen van het hoofd van de instelling. Het is gelet daarop begrijpelijk dat klagers drugsgebruik niet anders in beeld gebracht kan worden dan door relatief vaak een urinecontrole af te nemen. Daarbij komt dat een deel van de aangezegde urinecontroles het directe gevolg is van een eerdere weigering van klager om een eerste poging bij een urinecontrole te doen, althans conform de eisen van de instelling (zie daarover nader onder beklag g).

Gelet op het voorgaande kan de frequentie van de aangezegde urinecontroles, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de instelling daarom in zoverre gegrond verklaren en de klachten d, f, h en m alsnog ongegrond verklaren. Gelet hierop zal het beroep van klager in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag g

Klager voert terecht aan dat hij na een mislukte eerste poging om urine af te geven, vier uur de gelegenheid moet krijgen om alsnog urine af te geven (op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden). Een mislukte eerste poging kan dus niet worden gezien als weigering c.q. worden gesanctioneerd als een positieve urinecontrole.

Uit de stukken komt echter naar voren dat klager geen eerste poging heeft willen doen op de wijze zoals de instelling van hem vraagt, namelijk door onder toezicht te proberen om te urineren en daarbij zijn geslachtsdeel te tonen. De instelling mag dit van klager vergen. De instelling mag klagers weigering vervolgens sanctioneren als was het een positieve urinecontrole. Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag g kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep van klager zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag k

Het hoofd van de instelling voert aan dat het gevaarlijk werd geacht om klager in de kantine te laten werken, terwijl hij kort daarvoor een urinecontrole weigerde af te geven (c.q. niet mee wilde werken aan een eerste poging). De beroepscommissie vindt dat in beginsel niet onbegrijpelijk, maar in klagers geval was kennelijk steeds geen sprake van een daadwerkelijk vermoeden van drugsgebruik. Eerdere urinecontroles, voor zover klager daaraan meewerkte, waren steeds negatief en klagers weigering was erin gelegen dat hij het vernederend vindt om een (in zijn ogen kansloze) eerste poging onder toezicht te doen. Weliswaar kan dat worden beschouwd en gesanctioneerd als weigering (zie de overwegingen hierboven), maar niet is gebleken van een (gerechtvaardigde) vrees dat klager zodanig onder invloed was dat het onverantwoord was om hem in de kantine te laten werken.

Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag k naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep van het hoofd van de instelling zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de instelling (met kenmerk R 20/6586/TA) inzake beklag d, f, h en m gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart deze klachten alsnog ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de instelling voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, ten aanzien van beklag k met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager (met kenmerk R-20/6606/TA) ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, ten aanzien van beklag g met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 5 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven