Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7169/GB, 27 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7169/GB

Betreft [klager]

Datum 27 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in zijn beroepschrift de procedurele gang van zaken beschreven. Klagers verzoek is afgewezen, omdat het niet mogelijk zou zijn om een goede inschatting te maken van het dreigingsgevaar en een horizontale overplaatsing niet (zonder meer) een geschikt middel zou zijn om klagers persoonlijke veiligheid (in de toekomst) te waarborgen. Het afdelingspersoneel van de inrichting is op de hoogte van de – via medegedetineerden bij klager terechtgekomen – dreigementen, omdat klager binnen de inrichting met hen daarover heeft gesproken. In gesprekken met het afdelingspersoneel heeft klager zijn zorgen geuit over zijn eigen veiligheid en aan hen kenbaar gemaakt dat hij – gezien de dreigementen – niet meer wenst deel te nemen aan activiteiten binnen de inrichting.

Het selectieadvies is – voor wat betreft de personen binnen de inrichting die niet op de hoogte zouden zijn van de door klager gestelde dreiging – onduidelijk. Hetgeen in het selectieadvies staat opgenomen omtrent het nieuwe afdelingshoofd is juist, omdat klager met het voormalige afdelingshoofd over de dreigementen heeft gesproken. Het voormalige afdelingshoofd is onlangs echter van de afdeling vertrokken. Klager heeft met het nieuwe afdelingshoofd, gezien het ingediende verzoek, niet over de kwestie gesproken. Klagers voormalige afdelingshoofd kan desgevraagd bevestigen dat hij met klager over de kwestie heeft gesproken en dat klager daarbij concreet zijn zorgen heeft geuit. Klagers mentor is eveneens geruime tijd op de hoogte van de door klager ontvangen dreigementen. Klager heeft binnen de inrichting dus wel degelijk zijn zorgen geuit over de dreigementen waarvan hij op de hoogte was gebracht en de angst waarmee hij sindsdien binnen de inrichting verblijft. Indien en voor zover verweerder – voor wat betreft het door klager gestelde uiten van zijn zorgen bij het afdelingspersoneel omtrent de dreigementen – bevestiging behoeft, verzoekt klager verweerder om op dit punt bij de inrichting nadere informatie in te winnen. Klagers voormalige afdelingshoofd en zijn mentor zouden daartoe kunnen worden benaderd.

De stelling dat klager aan activiteiten binnen de inrichting deelneemt behoeft nuancering, omdat klager zich enkel kan verplaatsen door middel van een rolstoel en zonder hulp van derden de – op de tweede verdieping gelegen – afdeling niet kan verlaten. Sinds klager zo’n twee maanden geleden heeft kennisgenomen van de bedreigingen heeft hij niet meer deelgenomen aan het luchten, de arbeid en de sport en verblijft hij in plaats daarvan op de tweede ring. Klager gaat wel gemiddeld één keer per week naar de keuken, belt regelmatig met zijn raadsman en maakt gebruik van de douches. Hetgeen in het selectieadvies is opgenomen over klagers functioneren in de inrichting is gedateerd. Onduidelijk is van wanneer de informatie is en van wie deze informatie afkomstig is. Het feit dat klager al om en nabij twee maanden niet deelneemt aan activiteiten kan eveneens bij het afdelingspersoneel van de inrichting worden nagevraagd.

Verweerder heeft aan klagers verzoek – om zijn voormalig afdelingshoofd, zijn mentor en het afdelingspersoneel te benaderen voor het inwinnen van (nadere) inlichtingen – geen gehoor gegeven. Verweerder heeft hiertoe wel de gelegenheid gehad, aangezien er in de tussentijd kennelijk wel overleg is geweest met het inrichtingspersoneel. In dit overleg is de verklaring van klager blijkbaar niet besproken, maar er is kennelijk wel gevraagd naar de status van de door klager gestelde dreiging.

Het feit dat het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) niet bekend is met bijzonderheden ten aanzien van klager en dat klager geen concrete informatie kan geven over de bron van de dreiging, mogelijke fysieke confrontatie en de beweegredenen daartoe, kan klager niet worden tegengeworpen. Het betekent ook niet dat er geen concrete dreiging is. Veel confrontaties – zowel binnen als buiten de inrichting – vinden immers plaats zonder dat toezichthoudende instanties of opsporingsinstanties daarvan op de hoogte waren of daarover inlichtingen hadden ontvangen. Zelfs al had het BIV op voorhand relevante informatie over klager ontvangen dan nog is de bewijswaarde van dergelijke informatie doorgaans niet bekend. In theorie zou een belanghebbende – zoals klager – op voorhand informatie kunnen ‘lekken’ over een ophanden zijnde fysieke confrontatie met klager.

Het is absoluut niet ondenkbaar dat er binnen de PI Nieuwegein personen gedetineerd zijn die klager (wellicht in opdracht van anderen) te grazen willen nemen. Klager is – in verband met het plegen van een levensdelict – in het buitenland veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig jaren. In de ernst en de aard van het bewezenverklaarde strafbare feit kan aanleiding worden gevonden voor de bedreigingen aan klagers adres. In het licht daarvan is klagers (spoed) verzoek tot overplaatsing door verweerder onvoldoende serieus genomen en had klager uit veiligheidsoverwegingen moeten worden overgeplaatst.

Klager heeft – in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure en mogelijke overplaatsing naar een andere inrichting – binnen de PI Nieuwegein verzocht om naar een andere afdeling te worden overgeplaatst. De inrichting heeft klagers verzoek ingewilligd en daarmee is voor klager de acute dreiging verminderd, maar er is – gezien de persoon van klager, de aard van het delict waarvoor hij is veroordeeld en de mededelingen die aan hem zijn gedaan – nog altijd sprake van een algemene dreiging.

Klager kan zich niet vinden in de overweging van de bestreden beslissing dat verweerder niet ziet hoe een overplaatsing naar een andere inrichting ertoe leidt dat mogelijke bedreigingen zullen afnemen. Klager heeft immers duidelijk en gemotiveerd aangegeven dat er binnen de inrichting sprake is van dreiging en vanuit welke hoek de dreiging afkomstig zou kunnen zijn. Binnen de inrichting is klager ook helder geweest over de bedreigingen die hem ter ore zijn gekomen. Heel veel meer kan van klager op dit punt niet worden verwacht. De algemeenheid – dat niet kan worden uitgesloten dat klager ook in een andere inrichting mogelijk bedreigingen zal ontvangen – rechtvaardigt niet de conclusie dat klagers verzoek is afgewezen. Door de recent in de inrichting geuite dreigementen wil klager zich op dit moment niet vrijelijk door de inrichting bewegen. Klagers persoonlijke veiligheid kan binnen de inrichting niet worden gegarandeerd en daarom is een overplaatsing geïndiceerd. Klager heeft dus nog altijd belang bij een uitspraak op het door hem ingediende beroepschrift. Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode waarin hij ten onrechte in de PI Nieuwegein heeft verbleven.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat bij de inrichting – na navraag bij het BIV – geen bijzonderheden omtrent klager bekend waren. Bij het afdelingspersoneel zijn ook geen bedreigingen bekend en is gebleken en geconstateerd dat klager binnen de inrichting aan activiteiten deelneemt.

Navraag bij de inrichting heeft uitgewezen dat klager inmiddels geen last meer heeft van zijn angsten dan wel dat hij er van overtuigd is dat zijn vrees voor aantasting van de eigen veiligheid door medegedetineerden niet meer in het geding is.

Op grond van het bovenstaande is de grond van het beroep komen te vervallen. Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep.

3. De beoordeling

De ontvankelijkheid van het beroep

Klager heeft op 10 juni 2020 beroep ingediend tegen de beslissing van 4 juni 2020, waarin klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van het JC Zaanstad is afgewezen. Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij tot op heden nog steeds in de PI Nieuwegein verblijft. Klager heeft dus belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De beroepscommissie zal klager daarom in het beroep ontvangen.

De inhoudelijke beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Nieuwegein. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van het JC Zaanstad, kort gezegd, omdat hij binnen de inrichting vrees heeft voor zijn eigen veiligheid.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. In het dossier staat geen recent vestigingsadres (anders dan de PI Nieuwegein) of een adres waar klager zich na zijn detentie zal vestigen. Voornoemd artikel vormt dus geen selectiecriterium voor deze zaak.

Klager wil worden overgeplaatst vanwege zijn veiligheid, maar uit het selectieadvies van 4 juni 2020 volgt dat door de inrichting navraag is gedaan bij het BIV of de door klager gegeven bezwaren steekhoudend zijn. Bij het BIV zijn geen bijzonderheden omtrent klager bekend. Ook zijn bij het afdelingshoofd en het afdelingspersoneel geen bedreigingen richting klager bekend of geconstateerd. Het afdelingshoofd heeft klager zelf gesproken, maar hier is geen aanvullende informatie uit naar voren gekomen. Verder volgt uit het selectieadvies dat klager vanaf het begin van zijn verblijf in de PI Nieuwegein tot aan het opstellen van het selectieadvies mee heeft gedaan aan de aangeboden activiteiten, deel heeft genomen aan de arbeid en een open houding naar medegedetineerden heeft. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de informatie uit het selectieadvies.

Uit navraag van verweerder bij klagers casemanager komt bovendien nog naar voren dat klager – in een gesprek met zijn casemanager – kenbaar heeft gemaakt dat hij niet meer angstig is dat iemand hem iets zal aandoen. Klager heeft aangegeven dat hij ook geen berichten of signalen meer heeft ontvangen dat iemand hem iets aan zou willen doen.

De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager om veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden. Gelet hierop kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 27 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven