Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7112/TA, 22 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7112/TA  

Betreft [klager]

Datum 22 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling)

1. De procedure

[klager] heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 29 oktober 2019 tot het opleggen van afdelingsarrest.

De beklagrechter bij de instelling heeft op 28 mei 2020 het beklag, voor zover in beroep aan de orde, formeel en inhoudelijk gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van respectievelijk €20,- en €50,-, in totaal €70,- (Me 2019-335).

De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft aanvankelijk partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Daar het houden van een zitting weer mogelijk leek, heeft de beroepscommissie besloten dit beroep tezamen met andere beroepen van klager ter zitting van 28 augustus 2020 te behandelen. Deze zitting heeft echter geen doorgang kunnen vinden vanwege maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus, waarna de beroepscommissie uiteindelijk alsnog heeft afgezien van een behandeling ter zitting. Klager is op uitdrukkelijk verzoek, bij hoge uitzondering, in het bijzijn van zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, op 22 oktober 2020 in de PI Vught rogatoir gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie. Van dit horen is verslag opgemaakt dat naar partijen is gezonden.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk over en weer (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klagers beklag is op juiste grond wegens een vormverzuim gegrond verklaard, maar de beklagrechter heeft ten onrechte een tegemoetkoming van €20,- toegekend. Volgens de standaardbedragen tegemoetkoming die de beroepscommissie toekent, moet een tegemoetkoming van €15,- worden toegekend.

Het beklag is ten onrechte inhoudelijk gegrond verklaard. Het is beleid dat twee opeenvolgende onbetrouwbare (waterige) uitslagen als een positieve uitslag gelden. Daarmee wordt patiënten de gelegenheid geboden om na een onbetrouwbare uitslag nogmaals mee te werken aan een urinecontrole in de hoop dat die negatief is. Conform dit beleid is klager bij het vermelden van de uitslag ook de gelegenheid gegeven om een nieuwe urinecontrole te ondergaan, waarvan hij geen gebruik heeft willen maken. Ook daarna heeft hij niet aan een nieuwe urinecontrole willen meewerken.

Om die reden is beslist afdelingsarrest op te leggen op basis van de onbetrouwbare uitslag en deze maatregel te laten voortduren. Vanzelfsprekend is het gevolg voor het niet meewerken aan een nieuwe urinecontrole voor klager zelf. Daarnaast staat vast dat klager geprobeerd heeft de uitslag te manipuleren door buitensporig veel water te drinken en dat hij heeft verklaard dat, als de urine niet te waterig zou zijn geweest, hij positief op THC zou hebben gescoord. Het enkele feit dat in de schriftelijke mededeling alleen de onbetrouwbare uitslag als reden voor de maatregel is vermeld, neemt niet weg dat het voor klager niet onduidelijk kan zijn geweest waarom hem de beperkingen zijn opgelegd.

Als de beroepscommissie de klacht ook inhoudelijk gegrond acht, is een onjuiste tegemoetkoming toegekend, te weten €7,50 in plaats van €4,- per dag.

Standpunt van klager

De beklagrechter is tot een juist oordeel gekomen.

3. De beoordeling

In de schriftelijke mededeling van het aan klager op 28 oktober 2019 opgelegde afdelingsarrest, met als kop ‘Mededeling waterige uitslag urinecontrole; artikel 33 Bvt’ staat vermeld dat de door klager op 24 oktober 2019 aangeleverde urine zodanig was dat er geen betrouwbare uitslag is te geven. Na vermelding van het beleid dat twee opeenvolgende onbetrouwbare uitslagen als onbetrouwbaar gelden en de omstandigheid dat de orde en veiligheid in de instelling nu alleen gewaarborgd kunnen worden als klager onder voortdurend toezicht van het personeel verkeert, wordt vermeld dat klager opnieuw dient deel te nemen aan een urinecontrole, en dat het afdelingsarrest zal worden opgeheven als uit de uitslag blijkt dat klager geen drugs heeft gebruikt.

In beroep voert het hoofd van de instelling aan dat klager conform bedoeld beleid bij het vermelden van de uitslag ook de gelegenheid is geboden om een nieuwe urinecontrole af te laten nemen en dat klager daarvan geen gebruik heeft willen maken. Dit is door klager in beroep niet bestreden.

Het zou de duidelijkheid van de oplegging van de maatregel ten goede zijn gekomen als het door klager niet meewerken aan een nieuwe urinecontrole in de schriftelijke mededeling van de maatregel zou zijn opgenomen. De enkele omstandigheid echter dat dit niet is gebeurd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op de onderlinge samenhang van de feiten en omstandigheden van dit geval, niet leiden tot inhoudelijke gegrondverklaring van het beklag. Volgens het al in de beklagprocedure door de instelling overgelegde document ‘rapportage behandeldoel’ van 28 oktober 2019 is de waterige uitslag die dag aan klager meegedeeld en heeft klager toen verklaard dat hij had gehoopt dat de urine net niet te waterig was. Daarbij heeft klager verklaard dat hij vóór de urinecontrole twee flessen water heeft gedronken en dat, als de urine niet te waterig zou zijn geweest, hij positief op THC zou hebben gescoord. Klager heeft aldus geprobeerd de uitslag te manipuleren door buitensporig veel water te drinken en hij heeft impliciet verklaard dat hij drugs heeft gebruikt. Door niet mee te werken aan een nieuwe urinecontrole heeft klager zelf bewust het hem bekende gevolg daarvan bewerkstelligd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde vernietigen en het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond verklaren.

De beklagrechter heeft klager een tegemoetkoming van €20,- toegekend vanwege het feit dat in de schriftelijke mededeling van oplegging van het afdelingsarrest verschillende onjuiste data staan vermeld en de schriftelijke mededeling te laat aan klager is uitgereikt. Volgens de ‘Standaardbedragen tegemoetkoming’ die de beroepscommissie hanteert, wordt een tegemoetkoming van €15,- toegekend in geval van vormverzuim in verscheidene opzichten, als de bestreden beslissing inhoudelijk kon worden genomen.

Nu de beroepscommissie van oordeel is dat de beslissing tot het opleggen van afdelingsarrest inhoudelijk kon worden genomen, is de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming te hoog. Zij zal het bedrag daarom vaststellen op €15,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond en kent aan klager voor vormverzuim een tegemoetkoming toe van €15,-.

Deze uitspraak is op 22 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven