Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8575/JB, 19 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8575/JB

Betreft [klager]

Datum 19 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar De Catamaran, een kliniek voor forensische jeugd- en orthopsychiatrie.

De selectiefunctionaris (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 9 november 2020 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman Th. Boumans en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om overplaatsing is in strijd met de wet en/of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De behandeling in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg is nog nauwelijks van de grond gekomen. Het vervaardigen van een delict analyse heeft maanden in beslag genomen en heeft dus onevenredig veel tijd gekost. Dat kan klager niet worden verweten. Met de gedragsdeskundige heeft klager geen goede band, omdat zijn situatie niet serieus wordt genomen. Ook is klagers scholingstraject enkel vanwege zijn inspanningen in gang gezet. Op 9 november 2020 heeft een voor klager traumatische gebeurtenis plaatsgevonden. Dat heeft tot gevolg dat hij zich in de inrichting niet meer veilig voelt. Vanuit De Catamaran is aan klager telefonisch te kennen gegeven dat hij daar terecht kan. Hij is inmiddels gemotiveerd voor behandeling en is tot het inzicht gekomen dat hij op die plek de beste behandeling kan krijgen. Klager verzoekt om een vergoeding van de gemaakte proceskosten.

Standpunt van verweerder

Bij vonnis van 23 april 2020 heeft de rechtbank Limburg de aan klager opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) omgezet naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Aangezien klager bij de forensische kliniek De Catamaran zich niet aan de algemene en de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, acht de rechtbank het niet kansrijk dat klager bij een ambulante behandeling niet opnieuw in de problemen zal komen.

Met de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar De Catamaran wordt uitvoering gegeven aan de beslissing van de rechtbank. Het verzoek wordt evenmin ondersteund door het behandelend team van de RJJI De Hunnerberg. De manager opvoeding en behandeling, ook aangewezen als plaatsvervangend directeur, ziet geen indicaties voor een overplaatsing naar De Catamaran. Klagers verzoek is vooral te begrijpen vanuit zijn problematiek en de moeite die hij heeft om de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te accepteren. Daarnaast is een overplaatsing niet in zijn belang. Op 9 november 2020 is het Intern Bijstandsteam (IBT) ingezet, omdat klager niet wilde meewerken aan de insluiting op zijn kamer. Hoewel dit door hem begrijpelijkerwijs als ingrijpend kan worden ervaren, was het een direct gevolg van zijn gedrag. Het is van belang dat hij de PIJ-maatregel en de consequenties van zijn gedrag leert te aanvaarden en dat hij zich op zijn behandeling richt. Het is begrijpelijk dat klagers voorkeur uitgaat naar een verblijf in de Catamaran boven het gesloten regime van een justitiële jeugdinrichting (JJI). De bestreden beslissing is echter op juiste gronden genomen en kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de RJJI De Hunnerberg te Nijmegen. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de forensische kliniek De Catamaran, omdat hij vindt dat hij daar een behandeling kan krijgen die beter bij hem past.

Uitgangspunt is dat de tenuitvoerlegging van een PIJ-maatregel plaatsvindt in een inrichting of op een afdeling waar behandeling kan plaatsvinden (artikel 12, tweede lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid onder e, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). Wanneer sprake is van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kan de selectiefunctionaris (thans: Onze Minister) beslissen dat de jeugdige wordt geplaatst in een accommodatie waar zorg wordt verleend, dus buiten een (R)JJI (artikel 12, achtste lid, van de Bjj).

De rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 23 april 2020 de tenuitvoerlegging gelast van de aan klager voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. Naast het feit dat klager een nieuw strafbaar feit had gepleegd, en daarmee de algemene voorwaarde had overtreden, speelde ook een rol dat hij zich meerdere keren niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Eén van de bijzondere voorwaarden was dat klager in De Catamaran zou worden opgenomen en dat hij zich daar aan de aanwijzingen van de behandelaren zou houden. Dat heeft klager niet gedaan. Hij heeft zich twee keer onttrokken aan de klinische opname en wilde niet of onvoldoende meewerken aan de behandeling. Dit alles was voor de rechtbank reden om de voorwaardelijke PIJ-maatregel om te zetten naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Er was onvoldoende vertrouwen dat het klager, vanuit de thuissituatie bij zijn ouders, ging lukken om uit de problemen te blijven. Daarvoor is de bij hem aanwezige problematiek te ernstig.

Vraag is nu of klagers problematiek, en de daarvoor benodigde behandeling, aanleiding geven om hem (weer) buiten een (R)JJI te laten verblijven. Het is, met andere woorden, de vraag of de RJJI De Hunnerberg aan klager een passende behandeling kan bieden.

Ten behoeve van klagers verzoek om overplaatsing is de directeur van de RJJI De Hunnerberg, tevens manager opvoeding en behandeling, gevraagd om informatie te geven over klager en zijn behandeling. De directeur schrijft op 6 november 2020 dat er in de inrichting, gelet op hun klinische indruk, klagers gedrag in de inrichting en zijn problematiek (onder andere de ontwikkeling van een narcistische persoonlijkheid), voldoende mogelijkheden zijn voor behandeling. Er bestaan ook geen indicaties om klager over te plaatsen. Klager lijkt vooral moeite te hebben de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te accepteren. Na zijn overplaatsing van de RJJI De Hartelborgt naar de RJJI De Hunnerberg hebben zich geen (fysiek agressieve) conflicten met groepsgenoten meer voorgedaan. Op dit moment wordt er een delict analyse gemaakt, is er recent met medicatie gestart, gaat klager naar school en is hij bezig met het behalen van lasdiploma’s. Een overplaatsing zou, zo begrijpt de beroepscommissie, de voortgang van zijn behandeling en ontwikkeling negatief beïnvloeden. Het is belangrijk dat klager leert om de consequenties van zijn gedrag te accepteren en zich op zijn behandeldoelen te richten. Er wordt, ook bij klager, ingezet op resocialisatie en de daarbij behorende verloven, zodra dat verantwoord is.

Klager is, zoals hij schrijft in zijn verzoek- en beroepschrift, gemotiveerd om aan zichzelf te werken en zijn leven weer op orde te krijgen. Dat hij graag in De Catamaran wil worden behandeld is begrijpelijk, maar klagers problematiek en de benodigde behandeling geven hiervoor geen aanwijzingen. Uit de informatie van de directeur volgt bovendien dat de behandeldoelen in de RJJI De Hunnerberg kunnen worden gerealiseerd. Juist recent nog is klagers verblijf in De Catamaran stopgezet, omdat het hem in een ambulante behandelvorm niet lukte om zich aan de voorwaarden te houden, waarbij ook zijn behandelmotivatie te wensen overliet. Een overplaatsing zou daarnaast betekenen dat zijn behandeling – die nu in de inrichting is opgestart – opnieuw zou worden onderbroken.

Om al deze redenen is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om klagers behandeling voort te zetten buiten de inrichting, specifiek bij forensische kliniek De Catamaran. De RJJI De Hunnerberg kan aan klager een passende behandeling bieden. De beslissing van verweerder tot afwijzing van klagers verzoek om overplaatsing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

De beroepscommissie merkt ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van de raadsman om een vergoeding van de gemaakte proceskosten nog op dat de Bjj een dergelijke mogelijkheid niet kent.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven