Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6830/GB, 8 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6830/GB

Betreft [klager]

Datum 8 januari 2021

Uitspraak van de beroepsrechter van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 16 april 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

2. De ontvankelijkheid

Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt worden ingediend. Het beroepschrift dateert van 4 mei 2020 en is op het secretariaat van de RSJ op diezelfde dag ontvangen.

Klager stelt de bestreden beslissing niet eerder dan 30 april 2020 te hebben ontvangen. Uit het dossier komt echter naar voren dat een inrichtingsmedewerker op 16 april 2020 de bestreden beslissing aan klager heeft uitgereikt en dat klager heeft getekend dat hij de bestreden beslissing heeft ontvangen. De inrichtingsmedewerker is gevraagd om bij het uitreiken van de bestreden beslissing klager te wijzen op de beroepstermijn. Het moet er daarom voor worden gehouden dat klager de bestreden beslissing op 16 april 2020 heeft ontvangen.

Gelet op het voorgaande heeft klager niet tijdig beroep ingesteld. Ter verklaring van deze termijnoverschrijding heeft klager aangevoerd dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. De beroepsrechter overweegt daaromtrent dat de bestreden beslissing is genomen naar aanleiding van een door klager gedaan verzoek tot plaatsing in een BBI. Klager kon van verweerder dus een beslissing op zijn verzoek verwachten. Klager had bovendien – zoals kennelijk gebruikelijk – voor het vertalen van de bestreden beslissing dan wel bij het instellen van beroep hulp kunnen vragen aan zijn familie (zijn dochters) of kunnen bellen met de tolkentelefoon, hetgeen in de inrichting kennelijk de geëigende weg is. Klager had daarbij de inhoud van zijn beroepschrift tot het hoognodige kunnen beperken, terwijl voorts artikel 73, vierde lid, aanhef, in samenhang met artikel 61, vierde lid, van de Pbw in dit verband bepaalt dat indien de gedetineerde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, hij het beroepschrift in een andere taal kan indienen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepsrechter klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

3. De uitspraak

De beroepsrechter verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze uitspraak is op 8 januari 2021 gedaan door mr. C. Fetter, beroepsrechter, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven