Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5776/GA, 21 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5776/GA

Betreft [Klager]

Datum 21 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van veertien dagen, vanwege het plegen van een strafbaar feit tijdens deelname aan een penitentiair programma (PP), ingaande op 3 december 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 9 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2019-000360). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de uitspraak van de beklagcommissie is opgenomen dat klager op 14 november 2019 een strafbeschikking zou hebben ontvangen en dit niet aan de inrichting zou hebben gemeld. Dit klopt niet. De inrichting heeft op 14 november 2019 de strafbeschikking ontvangen en daarop is contact met klager opgenomen. Klager heeft op verschillende manieren geprobeerd aan te tonen dat de strafbeschikking niet klopt en dat hij niet onverzekerd heeft gereden. Klager heeft dit ook op 3 december 2019 toegelicht tijdens een gesprek. Klager heeft tijdens dit gesprek ook relevante stukken overgelegd en hij heeft een en ander toegelicht. Klager is echter direct in het huis van bewaring geplaatst en hij kon van daaruit weinig regelen. Uiteindelijk heeft de raadsman de relevante stukken ontvangen. Uit deze stukken volgt dat klager niet onverzekerd heeft gereden.

In de klacht is verder beschreven dat de PI blindelings is uitgegaan van de strafbeschikking, terwijl er niet naar de aanvullende informatie is gekeken. Uit deze aanvullende informatie blijkt dat de strafbeschikking ten onrechte is uitgevaardigd. Verder wordt klager tegengeworpen dat hij niet aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan. Klager is in de veronderstelling dat hij niet onverzekerd heeft gereden, aangezien zijn auto altijd verzekerd is geweest.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft niet gereageerd op het beroepschrift.

3. De beoordeling

Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft op 14 november 2019 een strafbeschikking naar klager gestuurd, omdat hij op 12 juli 2019 een auto heeft bestuurd die op dat moment niet verzekerd zou zijn. Op 3 december 2019 is hij teruggeroepen naar de PI, omdat bij de PI de eerdergenoemde strafbeschikking was ontvangen. Klager nam toen deel aan een PP. Klager had eerder geen openheid van zaken gegeven aan de directeur, bijvoorbeeld door de directeur te informeren dat hij een strafbeschikking heeft ontvangen. Pas op 3 december 2019 heeft hij de directeur geïnformeerd dat er sprake is van een onjuiste beschikking, omdat zijn motorrijtuig wel verzekerd zou zijn (geweest) op 12 juli 2019. Klager heeft dit op 3 december 2019 echter (nog) niet kunnen onderbouwen met relevante stukken.

Op basis van deze informatie heeft de directeur aan klager een ordemaatregel kunnen opleggen, in afwachting van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) over klagers terugplaatsing naar een gesloten inrichting. Immers, op grond van artikel 9, eerste lid aanhef en onder c, van de Penitentiaire maatregel (Pm) is aan een PP onder andere de algemene voorwaarde verbonden dat de gedetineerde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Op grond van artikel 9, tweede lid aanhef en onder c, van de Pm kan de directeur bij overtreding van deze voorwaarde de Minister adviseren de deelname aan het PP te beëindigen.

De ordemaatregel is ingegaan op 3 december 2019. Op 4 december 2019 is er echter een verklaring verstuurd naar klager, afkomstig van klagers verzekeringsmaatschappij. In deze verklaring staat dat de auto waarin klager op 12 juli 2019 reed, wél was verzekerd. Klagers raadsman heeft deze verklaring op 4 december 2019 per e-mail aan de directeur doen toekomen.

Op basis van het voorgaande overweegt de beroepscommissie dat de directeur op 4 december 2019 heeft moeten dan wel kunnen weten dat de feiten die ten grondslag lagen aan de ordemaatregel, niet (meer) juist waren. Dit is in de beroepsprocedure niet weersproken door de directeur. Vanaf het moment dat de verklaring van klagers verzekeringsmaatschappij bekend is geraakt, was er naar het oordeel van de beroepscommissie geen noodzaak meer om aan klager een ordemaatregel op te leggen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur, voor zover deze ziet op het voortduren van de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel na 4 december 2019, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Uit het dossier is niet gebleken dat de ordemaatregel korter dan veertien dagen heeft geduurd. Klager krijgt een tegemoetkoming voor de dagen dat de ordemaatregel ten onrechte ten uitvoer is gelegd (dus niet voor 3 en 4 december 2019). De beroepscommissie zal deze vaststellen op €90,-.

De beroepscommissie zal het beroep voor het overige ongegrond verklaren. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel na 4 december 2019 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €90,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is op 21 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven