Nummer R-20/6793/GV (hersteluitspraak)
Betreft [klaagster]
Datum 4 januari 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 april 2020 klaagsters verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
Klaagsters raadsvrouw, mr. J.C.H. Pronk, heeft op 29 april 2020 namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het beroepschrift is op het secretariaat van de RSJ ontvangen op 30 april 2020.
Verweerder heeft op 13 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2020 heeft de beroepsrechter klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.
Namens klaagster is na ontvangst van de uitspraak op 18 augustus 2020 een klacht ingediend, die separaat is afgewikkeld. In hetzelfde schrijven is opgemerkt dat de uitspraak niet-bevoegd is gedaan, dat sprake was van domiciliekeuze die door verweerder niet is gerespecteerd en dat klaagster niet is gehoord.
Nu op beroepschriften als het onderhavige in artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het derde en vierde lid van artikel 69 van de Pbw niet van overeenkomstige toepassing zijn, had het beroep van klaagster niet enkelvoudig mogen worden afgedaan. Deze misslag aan de zijde van de RSJ zal in deze uitspraak worden hersteld.
Naar aanleiding van voormeld schrijven namens klaagster is verweerder op 3 september 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van zeven dagen schriftelijk te reageren op het (aangevulde) beroep. Van verweerder is geen reactie ontvangen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, zodat het namens haar ingediende beroepschrift alsnog inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Het beroep is ingesteld op dezelfde dag waarop de bestreden beslissing is bekendgemaakt. Klaagster is de Nederlandse taal niet machtig en kan niet lezen. Om die reden getuigt het van een gebrek aan fatsoen om de domiciliekeuze niet te respecteren en niet over te gaan tot het horen van klaagster. Klaagster verzoekt haar te horen op haar beroep.
3. De ontvankelijkheid
De beroepscommissie kan bepalen dat de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten (artikel 73, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pbw). Klaagster heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Nu de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen, wijst de beroepscommissie het verzoek af.
Op grond van artikel 56, eerste en tweede lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat de gedetineerde bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten, in het bijzonder op diens bevoegdheid om een klaag- of beroepschrift in te dienen.
Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.
In artikel 7, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is bepaald dat de verweerder bij een positieve beslissing in de schriftelijke mededeling aan de gedetineerde de aanvangsdatum van het verlof en eventuele bijzondere voorwaarden aangeeft. Een schriftelijke mededeling houdende een afwijzende beslissing op een verlofaanvraag houdt een korte motivering in.
De beroepscommissie stelt vast dat de bestreden beslissing is voorzien van klaagsters handtekening, maar dat de datum waarop aan haar een exemplaar van die beslissing is uitgereikt, ontbreekt. Klaagster stelt dat zij de beslissing pas later heeft ontvangen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de beslissing op 20 april 2020 aan klaagster is uitgereikt in de inrichting en door haar is ondertekend. Ter bevestiging is een e-mailbericht van de casemanager van klaagster overgelegd waaruit dit volgt. De beroepscommissie heeft onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de gang van zaken, zoals uiteengezet door verweerder.
Klaagsters raadsvrouw stelt dat de bestreden beslissing aan haar eerst is bekendgemaakt op
29 april 2020, door toezending per e-mail en door tussenkomst van de casemanager. Dat doet er echter niet aan af dat klaagster op 20 april 2020 kennis heeft genomen van de bestreden beslissing en dat op die datum de hierboven bedoelde termijn is gestart waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Klaagsters raadsvrouw komt, met andere woorden, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie geen zelfstandige beroepstermijn toe. Ten aanzien van de beslissingen omtrent de onderbreking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf is hoofdstuk XIII van de Pbw van toepassing. De mogelijkheid van het kiezen van domicilie, oftewel het opgeven van een alternatief (post)adres waarnaar verweerder een afschrift van de beslissing dient te sturen, kent de Pbw niet. Betekening van schriftelijke mededelingen vindt plaats door middel van uitreiking aan de gedetineerde.
Gelet op het voorgaande heeft klaagster niet tijdig beroep ingesteld. Klaagster wordt niet gevolgd in haar ingenomen standpunt dat dit niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is en analfabeet is. De beroepscommissie heeft daarbij acht geslagen op de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat klaagster in de inrichting Nederlandse taallessen volgt, dat haar spreektaal Nederlands is en dat zij zelf, al dan niet met behulp van een derde, het verzoek om strafonderbreking schriftelijk en in het Nederlands heeft toegelicht. Gelet hierop en op de omstandigheid dat klaagster bij binnenkomst in de inrichting gewezen zal zijn op haar rechtspositie kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De beroepscommissie zal klaagster, gezien het voorgaande, niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.
Ten overvloede en ten aanzien van het verzoek van klaagsters raadsvrouw om vergoeding van de proceskosten, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze uitspraak is op 4 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter