Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6867/GB, 29 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6867/GB

Betreft [klager]

Datum 29 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 16 april 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, heeft namens klager (kennelijk) beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is binnen de inrichting niet betrokken geweest bij een vechtpartij en de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad heeft hem onterecht een disciplinaire straf opgelegd. Klagers verzoek tot plaatsing in een BBI is daarmee ook ten onrechte afgewezen.

In het geval de beroepscommissie van oordeel zou zijn dat de disciplinaire straf wel op de juiste gronden aan klager is opgelegd, dan rechtvaardigen de omschreven feiten geen afwijzing van klagers verzoek. Het had meer voor de hand gelegen als de directeur van de inrichting aan klager een waarschuwing had gegeven, omdat dit meer in overeenstemming was geweest met de voor dergelijke vergrijpen geldende richtlijnen.

Nu klager ook al een disciplinaire straf heeft ondergaan, wordt hij feitelijk twee keer gestraft voor hetzelfde vergrijp. Mede daardoor is de afwijzing van klagers verzoek buitenproportioneel.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij, gelet op de adviezen van de reclassering, het Openbaar Ministerie, de politie en de inrichting, niet geschikt wordt geacht voor plaatsing in een BBI. Klager komt zijn afspraken niet na, heeft een afwijzende houding met betrekking tot regels en wetten en lijkt niet gemotiveerd voor gedragsverandering, terwijl van gedetineerden die in een BBI geplaatst worden een grote mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid wordt verwacht.

Ten onrechte stelt klager dat zijn deelname aan een vechtpartij op de afdeling bepalend is geweest voor het afwijzen van zijn verzoek. Klager is voor zijn deelname aan de vechtpartij op 13 maart 2020 disciplinair gestraft en heeft daartegen geen beklag ingesteld.

Op grond van de vele rapporten die zijn opgemaakt naar aanleiding van klagers ongewenste gedrag in de inrichting in het eerste kwartaal van 2020 en de twee in rechte vaststaande disciplinaire straffen, bestaat er geen vertrouwen dat klager bij een eventuele plaatsing in een BBI zich aan de aldaar geldende afspraken zal houden. Klager vormt een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Het belang van de samenleving weegt zwaarder dan klagers persoonlijk belang bij plaatsing in een BBI.

3. De beoordeling

Klager is sinds 31 augustus 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Thans ondergaat hij de (volledige) herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) van een eerdere gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 26 februari 2021.

Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;

-    een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;

-    beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij volgens verweerder een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt.

Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden inschat als hoog. Het risico op letselschade kan door de reclassering niet worden ingeschat. Zij schat het recidiverisico in als hoog, omdat er op basis van klagers justitiële documentatie niet alleen gesproken kan worden van een delictpatroon ten aanzien van het overtreden van de Opiumwet, maar ook van een delictpatroon ten aanzien van agressiedelicten. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen recidive niet kunnen voorkomen. De kans op het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog, nu klager een uitgebreide geschiedenis heeft van het niet nakomen van zijn afspraken bij de reclassering en het niet nakomen van zijn behandelafspraken. Daarnaast heeft de reclassering op 26 maart 2019 geadviseerd klagers VI te herroepen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De reclassering constateert problemen op diverse leefgebieden (zoals huisvesting, financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding).

Uit het reclasseringsadvies blijkt verder dat klager zich niet kan conformeren aan afspraken, moeite heeft met autoriteit, een pro-criminele houding heeft en vaak een afwijzende houding heeft als het gaat om wetten en regels. De reclassering beschouwt klagers cognitieve beperking en zijn psychische gesteldheid als risicofactoren in klagers leven. Daarnaast blijkt uit het dossier dat klager kort voor en kort na het indienen van zijn verzoek tot plaatsing in een BBI een waarschuwing heeft gehad van de directeur van de inrichting voor het niet opvolgen van een opdracht van het personeel en drie keer disciplinair is gestraft, vanwege het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, drugsgebruik (positieve urinecontrole) en het actief deelnemen aan een vechtpartij. Tot slot is nog van belang dat klager nog geen (onbegeleide) verloven heeft genoten.

Gelet op voorgaande omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 29 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven