Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6912/GA, 28 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6912/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 28 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg (hierna: de directeur) heeft op 19 maart 2020 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft daartegen, alsook tegen de ‘nasleep’ daarvan, beklag ingesteld. De beklagrechter bij de PI Middelburg heeft op 8 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-164). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. D.A.W. Dekker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof teneinde de uitvaart van zijn vader op 23 maart 2020 bij te kunnen wonen. Ondanks het landelijke verbod op verlofverlening ter bestrijding van het coronavirus, had de directeur wel degelijk tot een toewijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof kunnen komen. Dat had de directeur ook moeten doen. Na het bijwonen van de uitvaart op 23 maart 2020 had klager immers voor de duur van twee weken in de inrichting in quarantaine kunnen worden geplaatst. De onderhavige beslissing van de directeur, en de daardoor door klager ondervonden gevolgen, hebben geleid tot een onmenselijke situatie. De beslissing van de directeur moet daarom als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 20 september 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van een jaar, wegens de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 14 september 2020 is klager in vrijheid gesteld.

Ingevolge artikel 24, eerste en tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de ouder van de gedetineerde. Het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Klager heeft op 18 maart 2020 verzocht om incidenteel verlof teneinde de uitvaart van zijn vader op 23 maart 2020 bij te kunnen wonen. De directeur heeft dit verzoek op 19 maart 2020 afgewezen, vanwege de toen geldende coronamaatregelen.

De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de door de Dienst Justitiële Inrichtingen getroffen (beleids)maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus binnen justitiële inrichtingen te voorkomen. Deze maatregelen hielden ten tijde van de afwijzing van klagers verzoek onder meer in dat alle verloven van gedetineerden met ingang van 14 maart 2020 waren opgeschort.

De beklagrechter heeft overwogen – zo begrijpt de beroepscommissie – dat de directeur de verlofaanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen vanwege de toen geldende landelijke coronamaatregelen. De beroepscommissie kan zich, in dit geval, verenigen met dit oordeel, maar komt daartoe op andere gronden.

De beslissing van de directeur tot afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof is genomen slechts enkele dagen na de (onvoorziene) invoering van de coronamaatregelen. Daarnaast heeft de directeur zich inspanningen getroost om aan klager alternatieven te bieden, in de vorm van het digitaal bijwonen van de uitvaart door middel van een Skype-verbinding en het beschikbaar stellen van de opgenomen videobeelden van de uitvaart voor de duur van een week. Onder deze omstandigheden kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen, met wijziging van de gronden.

Dat klager slechts twintig minuten van de uitvaart rechtstreeks digitaal heeft kunnen meebeleven is zeer te betreuren, maar lijkt zijn oorzaak te vinden in technische en communicatieve problemen rondom de Skype-verbinding. Deze gang van zaken betreft feitelijk handelen van het inrichtingspersoneel, waartegen geen beklag openstaat op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn beklag.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog het volgende. In de situatie met een groter tijdsverloop tussen de invoering van de coronamaatregelen en een verlofbeslissing, had de directeur niet zonder meer kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de getroffen coronamaatregelen. Deze maatregelen doen immers niet af aan de door de wet toegekende beslissingsbevoegdheid van de directeur bij verzoeken om verlof en zijn beoordelingsvrijheid in dezen. Ook in de beginfase van de coronacrisis was niet geheel uitgesloten dat verlof om redenen van humanitaire aard in uitzonderlijke situaties alsnog kon worden verleend (vergelijk RSJ 11 mei 2020, R-20/6702/GV en RSJ 15 mei 2020 R-20/6813/GV).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover die ziet op het feitelijk handelen van het inrichtingspersoneel, en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 28 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven