Onderwerp: Bezoek-historie

Is een legeringskamer een woning?

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Rechtbank Gelderland

Uitspraak van 3 augustus 2020

ECLI:NL:RBGEL:2020:3905

Voorzitter: mr. P.C. Quak; leden: mr. G.W.B. Heijmans en kolonel mr. M. Hoedeman

Is een legeringskamer een woning?

Een militair van de Koninklijke Landmacht wordt verdacht van een poging om ruim 72 kilogram cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland te smokkelen. Het blijft bij een poging, omdat de cocaïne door de Koninklijke Marechaussee wordt ontdekt voordat het transport van de drugs naar Nederland aanvangt. Verder wordt de militair ervan verdacht dat hij deze drugs in zijn bezit heeft gehad.

De meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland oordeelt dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De militair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is ook de legeringskamer van de militair doorzocht. De officier van justitie is bevoegd om, in een geval als hier aan de orde, elke plaats te doorzoeken. Dat geldt echter niet voor een woning. Daarvoor heeft de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris nodig, en die kreeg hij ook in deze zaak. Dat roept de vraag op: is een legeringskamer wel een woning? In het naschrift bij deze uitspraak wordt op die vraag ingegaan.

(GW, artikel 12; Sv, artikelen 96c en 110; Sr, artikelen 45 en 47; Opw, artikelen 2 en 10)

Vonnis op tegenspraak

van de meervoudige militaire kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] ,

thans gedetineerd in het Militair Penitentiair Centrum te Stroe,

raadsvrouw: mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2019, 2 december 2019, 3 februari 2020, 6 april 2020, 29 juni 2020 en 20 juli 2020.

1 DE INHOUD VAN DE TENLASTELEGGING

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

  1. hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, 72,118 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk

    • voornoemde cocaïne in (een) plunjezak(ken) en/of (een) plunjeba(a)(len) en/of een kist en/of een camelbag, heeft gestopt en/of laten stoppen en/of verpakt en/of laten verpakken en/of

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag op voornoemde Marinebasis heeft opgeslagen en/of heeft laten opslaan en/of

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag ten behoeve van het transport met (een) militaire container(s), in legeringsgebouw Korsou, heeft klaar gezet en/of klaar heeft laten zetten en/of

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag naar één of meerdere (militaire) container(s) heeft laten vervoeren en/of heeft laten brengen en in voornoemde containers heeft laten opslaan,

              terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 22 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao opzettelijk aanwezig heeft gehad, 72,118 kilogram in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2A. VORMVERZUIMEN?

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich ten aanzien van de doorzoeking van de legeringskamer van verdachte op 9 mei 2019 op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris daar ten onrechte een machtiging tot doorzoeking voor heeft verleend, omdat op dat moment geen sprake was van voldoende verdenking tegen verdachte. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de doorzoeking van diezelfde legeringskamer op 16 mei 2019 niet heeft mogen plaatsvinden, omdat een machtiging van de rechter-commissaris ontbrak. De verdediging heeft betoogd dat hiermee sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), waardoor de privacy van verdachte is geschonden. Om die reden heeft de verdediging verzocht om uitsluiting van het bewijs van alle op de legeringskamer aangetroffen voorwerpen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris terecht een machtiging tot doorzoeking van de legeringskamer van verdachte heeft verleend, omdat er wel voldoende verdenking tegen verdachte bestond. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat op 16 mei 2019 geen sprake was van een doorzoeking in de legeringskamer van verdachte, maar van een binnentreding ter inbeslagneming. Volgens de officier van justitie is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs en hoeven geen opsporingsresultaten te worden uitgesloten van het bewijs.

Beoordeling door de militaire kamer

De militaire kamer overweegt dat de rechter-commissaris destijds beschikte over informatie, waarin verdachte in rechtstreeks verband werd gebracht met een op handen zijnd cocaïne-transport. Dit betrof een drietal TCI-processen-verbaal die concrete en specifieke informatie bevatten. Bovendien kon de inhoud van deze TCI-informatie gedeeltelijk worden geverifieerd (telefoongegevens, persoonsgegevens en militaire gegevens van verdachte). Voorts verwijst de informatie naar één of meer eerdere cocaïnetransport(en) door middel van zeecontainers van Defensie, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat in Europa meermalen cocaïne in containers uit het Caribisch gebied is aangetroffen. Zo werd nog in juli 2018 op de mariniers-kazerne in Doorn in een zeecontainer, afkomstig uit het Caribisch gebied, een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen.

De militaire kamer is van oordeel dat de rechter-commissaris onder deze omstandigheden kon uitgaan van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte. Gelet op de ernst en omvang van de feiten waarop deze verdenking betrekking had, kon de rechter-commissaris in redelijkheid ook beslissen de machtiging tot doorzoeking te verlenen.

Ten aanzien van het binnentreden in de legeringskamer op 16 mei 2019 overweegt de militaire kamer dat op die datum geen sprake was van een doorzoeking, maar van een binnentreding ter inbeslagneming.

De militaire kamer is geelt op het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is geweest van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.

Ten overvloede overweegt de militaire kamer nog dat niet aannemelijk is gemaakt dat de doorzoeking respectievelijk het binnentreden enig nadeel als bedoeld in artikel 359a lid 2 Sv heeft veroorzaakt.

2B. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET BEWIJS

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 28 juni 2019 werd op marinebasis Parera te Curaçao een aantal zeecontainers doorzocht. In één container werd in een kist 3 blokken cocaïne gevonden. In een andere container werden in 3 plunjebalen (verder aangeduid als plunjebalen 1, 2 en/of 3) in totaal 56 blokken cocaïne gevonden. Het totale gewicht van de gevonden cocaïne was 72.118 gram. De zeecontainers waren bestemd om militaire goederen en uitrustingstukken naar Nederland te vervoeren.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het goed mogelijk is dat het iemand anders dan verdachte is geweest die de verdovende middelen in de plunjebalen en de kist heeft verstopt met de bedoeling dit naar Nederland te smokkelen.

Zo heeft verdachte slechts 2 plunjebalen ingeleverd en in de onderzochte plunjebalen zijn ook spullen aangetroffen die niet van hem zijn. Daarnaast hebben de plunjebalen zeven dagen in een ruimte gelegen waarvan de sleutels in een niet afgesloten kantoor hingen, waardoor niet kan worden uitgesloten dat een ander de drugs heeft verstopt tussen de spullen van verdachte. Bovendien is de toegang tot de kazerne volgens de verdediging niet goed beveiligd.

Verder is de Koninklijke Marechaussee op Curaçao uiterst onzorgvuldig omgegaan met de aangetroffen sporen door een plastic [merknaam 1] -tas met daarop DNA van verdachte en een zwarte vuilniszak met daarop een vingerafdruk van verdachte niet afzonderlijk geseald naar het NFI te verzenden. Ook kan DNA-materiaal van verdachte op persoonlijke spullen van verdachte of aan de plunjebalen terecht zijn gekomen door toedoen van de opsporingsambtenaren, doordat zij op 28 juni 2019 slordig met de inhoud van de plunjebalen zijn omgegaan. Derhalve kunnen al deze sporen, alsmede een DNA-spoor in de aangetroffen camelbag niet worden gebruikt voor het bewijs tegen verdachte, aldus de verdediging.

Beoordeling door de militaire kamer

A. (on)regelmatigheden in het forensisch onderzoek - chain of custody doorbroken?

Bij het onderzoek aan de plunjebalen is een plastic tas van supermarkt [merknaam 1] gevonden met hierop een DNA-spoor van verdachte. Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is toegelicht, is deze plastic tas niet op forensisch verantwoorde wijze aangeboden voor onderzoek. Hierdoor is de zogenaamde 'chain of custody' doorbroken, zodat contaminatie van het DNA-spoor niet kan worden uitgesloten. De militaire kamer zal derhalve het DNA-spoor op deze plastic tas verder buiten beschouwing laten.

Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, is de militaire kamer van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het dactyloscopisch spoor van verdachte, welk spoor is aangetroffen op de transparante tape op de in één van de plunjebalen aangetroffen zwarte vuilniszak beïnvloed is door de wijze van sporenbehandeling. De militaire kamer ziet dan ook geen belemmering voor het bijdragen van dat spoor aan het bewijs.

Wat betreft het DNA-spoor in de camelbag overweegt de militaire kamer dat het gaat om een DNA-spoor dat aan de binnenzijde van de camelbag is aangetroffen en dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van contaminatie van dit spoor. Ook dit spoor kan bijdragen aan het bewijs.

De militaire kamer overweegt voorts dat het betoog van de verdediging over DNA-sporen, aangetroffen op persoonlijke spullen van verdachte en/of de plunjebalen, niet geheel duidelijk is. De militaire kamer begrijpt het betoog zo dat bedoeld is aan te voeren dat het DNA op de plunjebalen 1 en 2 daar mogelijk terecht is gekomen door secundaire overdracht via de persoonlijke spullen van verdachte. Daaromtrent overweegt de militaire kamer dat de DNA-sporen die zijn aangetroffen op/aan de plunjebalen 1 en 2 zijn bemonsterd aan de opening en de binnenzijde van het venstervakje van beide plunjebalen. De militaire kamer acht niet aannemelijk dat persoonlijke spullen (welke de verdediging overigens niet nader heeft geconcretiseerd) van verdachte op een zodanige wijze in contact zijn geweest met de opening en de binnenzijde van de venstervakjes dat daardoor secundaire DNA-overdracht kon plaatsvinden. Bovendien had verdachte de plunjebalen al op 22 juni 2019 ingepakt ingeleverd, zodat de militaire kamer er van uitgaat dat de bemonstering op 28 juni 2019 droog celmateriaal (vermoedelijk huidepitheel) betrof, hetgeen secundaire overdracht nog minder aannemelijk maakt. De militaire kamer acht dan ook niet aannemelijk dat het op/in de vensterzakjes van plunjebalen 1 en 2 aangetroffen DNA-materiaal na zoveel tijd op indirecte wijze is overgedragen. Ook deze sporen kunnen wel bijdragen aan het bewijs.

B. Cocaïne tussen de spullen van verdachte

De inhoud van de drie plunjebalen en de kist is nader onderzocht.

In plunjebaal 1 zaten naast 29 blokken cocaïne ook diverse kledingstukken, waaronder een blouse van een militaire gevechtspak voorzien van een naamlint met daarop ' [verdachte] ', een broek van een militair gevechtspak met op het maatlabel een handgeschreven 'R' en twee korte broeken. Verdachte heeft deze kleding als de zijne herkend.

In plunjebaal 2 zaten naast 10 blokken cocaïne ook diverse goederen, zoals een camouflage gevechtsjas voorzien van korporaal der eerste klasse-rangonderscheidingstekens en een naamlint met daarop ' [verdachte] ', een overall met dezelfde onderscheidingstekens en een naamlint met daarop ' [verdachte] ' en een zwarte tas voorzien van tape met daarop ' [verdachte] '. Verdachte [verdachte] heeft de rang van korporaal der eerste klasse.

In plunjebaal 3 zaten naast 17 blokken cocaïne diverse goederen waaronder een (opgevouwen) plunjebaal met achter het venster een korporaal der eerste klasse-epaulet en een militair OPS-vest met een klittenband badge 'I'M TOO OLD FOR THIS SHIT'. Verdachte heeft dit vest herkend als zijnde zijn OPS-vest.

Ook in de kist waarin 3 blokken cocaïne zijn aangetroffen, bevonden zich diverse goederen, zoals dienstkleding van de Koninklijke Landmacht met korporaal der eerste klasse-rangonderscheidingstekens en naambordjes voorzien van de naam ' [verdachte] '. Verder zaten hierin diverse brieven waarin de naam ' [verdachte] ' werd vermeld. De 3 blokken cocaïne zaten in een camelbag die in de kist lag.

C. Hangsloten

De plunjebalen en de kist waarin de cocaïne is aangetroffen, bleken op 28 juni 2019 allemaal afgesloten te zijn met hangsloten. Bij een doorzoeking op 29 juni 2019 in de Rotterdamse woning van de moeder van verdachte, die reeds op 24 juni 2019 in Nederland was teruggekomen, zijn enkele sleutels aangetroffen. Twee sleutels bleken te passen op het slot waarmee de kist met 3 blokken cocaïne was afgesloten. Eén sleutel paste op het slot dat op plunjebaal 2, met 10 blokken cocaïne, heeft gezeten.

D. Markers en tracers

Op 9 mei 2019 is de legeringskamer van verdachte op de marinebasis Parera te Curaçao heimelijk doorzocht. Onder meer werden toen vier plunjebalen gevonden die in de lades onder het bed van verdachte lagen. Op 16 mei 2019 zijn op en in deze vier plunjebalen markers en tracers aangebracht door een opsporingsambtenaar. Op 8 juli 2019 heeft dezelfde opsporingsambtenaar drie plunjebalen onderzocht. Deze drie plunjebalen, die op 8 juli 2019 zijn onderzocht, betroffen de plunjebalen waarin op vrijdag 28 juni 2019 te Curaçao pakketten cocaïne zijn aangetroffen.

Op twee van deze drie plunjebalen zaten markers en tracers op exact dezelfde plaats als waar zij op 16 mei 2019 waren aangebracht.

Op 11 maart 2020 zijn de plunjebalen opnieuw onderzocht, maar nu met behulp van een technisch hulpmiddel. De twee plunjebalen waarop eerder de gedoneerde markers en tracers waren gevonden, bleken ook voorzien te zijn van het uniek technisch hulpmiddel dat de verbalisant op 16 mei 2019 in/aan de plunjebalen had geplaatst. De verbalisant heeft op 9 maart 2020 een vierde plunjebaal onderzocht, die nog niet eerder op aanwezigheid van markers en tracers was onderzocht. Dit betrof de opgevouwen plunjebaal uit plunjebaal 3.

Uit dit onderzoek volgt dat dit de vierde plunjebaal was waarop/waarin de verbalisant op 16 mei 2019 markers en/of tracers had aangebracht. De markers/tracers zaten op exact dezelfde plaats op/in de plunjebaal als waar de verbalisant ze op 16 mei 2019 had aangebracht.

De militaire kamer concludeert hieruit dat de plunjebalen waarin de cocaïneblokken werden aangetroffen, afkomstig zijn uit de lades onder het bed van verdachte in diens legeringskamer.

E. De door verdachte ingeleverde bagage

Getuige [getuige 1] verbleef op Marinebasis Parera te Curaçao in dezelfde periode als verdachte. [getuige 1] heeft 16 juli 2019 bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat de militairen voor het inpakken van persoonlijke spullen normaal gesproken beschikken over twee plunjebalen, een privékist en optioneel een kartonnen doos. Verdachte had daarentegen drie plunjebalen en een privékist ingeleverd. De plunjebalen waren 'ramvol' en zwaar.

Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 1] op 16 januari 2020 verklaard dat hij verdachte heeft geholpen met het sjouwen van diens spullen van de legeringskamer naar het 'ashok' (de militaire kamer begrijpt: de afsluitbare opslagruimte waar goederen tijdelijk zijn opgeslagen voordat deze in de zeecontainers worden gestouwd ). Daarbij droeg verdachte twee plunjebalen en een kist, terwijl getuige twee plunjebalen droeg. Volgens getuige [getuige 1] waren alle vier plunjebalen en de kist van verdachte, maar het zou ook kunnen dat er spullen van een collega bij zaten.

Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij Commandant Distributiegroep was en samenwerkte met [getuige 1] . Hij had van [getuige 1] gehoord dat verdachte op 22 juni 2019 zijn spullen had ingeleverd en dat het om wel 6 plunjebalen ging. [getuige 2] , [getuige 1] en twee BEVO-medewerkers hebben later de spullen uit het ashok in de zeecontainers geladen. Die werden vervolgens afgesloten met een pantserslot.

Getuige [getuige 3] was de kamergenoot van verdachte tijdens hun periode op Curaçao. Hij beschikte zelf over twee plunjebalen, een Woodland-tas en een kist. Van [getuige 1] had hij gehoord dat deze had geholpen met het sjouwen van de spullen van verdachte, waarbij [getuige 1] had verteld dat ging om iets van vijf plunjebalen. Als de spullen in het hok van [getuige 1] en [getuige 2] stonden, kon niemand er meer bij.

Verdachte heeft verklaard dat hij op zaterdag 22 juni (de militaire kamer begrijpt: 22 juni 2019) al zijn spullen zelf had afgeleverd en neergezet in gebouw Korsou. Volgens verdachte heeft hij toen twee plunjebalen, een nieuwe camouflagetas die nog in de verpakking zat en een privékist ingeleverd. Verder heeft hij verklaard dat hij zijn kist met daarop de camouflagetas droeg en dat [getuige 1] zijn plunjebalen droeg.

F. DNA in camelbag en plunjebalen

In de onderzochte stalen kist bevond zich onder meer een camelbag, zijnde een rugzak met drinksysteem. In deze camelbag lagen drie pakketten voorzien van zilverkleurige/witte folie met daarin cocaïne. Verdachte had op Curaçao een camelbag van [getuige 3] geleend. Verdachte heeft verder verklaard dat hij nog nooit een camelbag heeft onderhouden en schoongemaakt.

De kist met inhoud is in beslag genomen en compleet met inhoud (maar zonder de cocaïne) verpakt in een doos. De inhoud daarvan is nader onderzocht bij het NFI en de inhoud van de kist, waaronder de camelbag, is deels nader van SIN-nummers voorzien.

De binnenzijde van de in de kist gevonden camelbag met SIN-nummer AAJN9539NL is onderzocht op DNA-sporen.

Uit de desbetreffende onderzoeksbevindingen volgt dat uit de bemonstering van de binnenzijde van de camelbag verschillende DNA-mengprofielen zijn verkregen, te weten in de sporen AAJN9539NL#01, AAJN9539NL#05 en AAJN9539NL#06. Daarnaast is een mengprofiel verkregen dat afkomstig is van het verpakkingsmateriaal van de cocaïne (AAMM9114NL#03). De vier DNA-mengprofielen worden telkens meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker bevonden bij de hypothese dat de mengprofielen DNA van verdachte bevatten dan bij de hypothese dat het desbetreffende aangetroffen DNA van een willekeurige onbekende persoon is.

Dezelfde waarschijnlijkheidsbevindingen gelden voor de aangetroffen sporen in plunjebalen 1 en 2. Uit de bemonstering van plunjebaal 1 is een DNA-mengprofiel verkregen (AAMM9016 NL#02) welke het DNA van verdachte bevat. Uit de bemonstering van plunjebaal 2 zijn twee DNA-mengprofielen verkregen (AAMM9015NL#01 en AAMM9015NL#02) welke beide het DNA van verdachte bevatten.

Zoals hiervoor al overwogen, acht de militaire kamer acht niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van dit DNA-materiaal van verdachte kan worden verklaard door secundaire overdracht.

G. Vuilniszak met vingerafdruk op tape

Bij het verpakken van de blokken cocaïne in de 3 plunjebalen is onder meer gebruik gemaakt van doorzichtige tape. In plunjebaal 2 is een zwarte vuilniszak gevonden met daarin meerdere verpakte blokken. Op de zwarte vuilniszak zat transparante tape. Op de rugzijde van die tape zijn twee dactyloscopische sporen gevonden, die nader zijn onderzocht.

Het spoor met SIN-nummer AAMM9163NL#D01 heeft een zeer grote mate van overeenkomst met de vingerafdruk van verdachte, terwijl onverklaarbare verschillen afwezig zijn. Dit ligt in de lijn der verwachting als het spoor van verdachte afkomstig is.

H. 'Grease' en andere opvallende zaken

Verdachte maakte op Curaçao gebruik van een [voertuig] met kenteken [kenteken] . De in deze auto gevoerde gesprekken zijn afgeluisterd en opgenomen. Zo is ook een gesprek tussen verdachte en [naam 1] op 18 juni 2019 opgenomen.

' [naam 1] : We hebben alles. We hebben NCO overgenomen.

VE: Alles.

[naam 1] : Toen ze verkocht werden, hebben we geprobeerd om ...

VE: Waarom hebben ...

[naam 1] : Grease (fon.)

VE: Waarom hebben ze (niet te verstaan)

[naam 1] : ... ja

VE: Hoe hebben ze het dichtgemaakt?

[naam 1] : Nee die dinges is goed. "Grease (fon.)" (niet te verstaan) ... met rubber kijk hoe ze nemen zo ... "

De pakketten cocaïne in plunjebaal 1 waren deels verpakt in onder andere zwartkleurig, rubberachtig tape of tape voorzien van een olieachtige substantie. De militaire kamer acht het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne soms in vet ('grease') wordt verpakt om de geur ervan te maskeren.

Het gesprek tussen verdachte en [naam 1] ging verder:

'VE: 23 zeker. Zondag ga ik weg. Dan euh ... ik kom jou halen hier.

[naam 1] : Euh ik zet jou af?

VE: Jij zet me af. Ik heb die euh ... ik maak deze auto nog een keer schoon.

[naam 1] : En zondag zijn ze al in ... onderweg

VE: Wie?

[naam 1] : Die dingen?

VE: Nee. Woensdag

[naam 1] : Woensdag gaan ze erin?

VE: Woensdag, donderdag

[naam 1] : Maar je zet ze wel, dat ze, dat die kant en ... alles ..

VE: Klaar, klaar zet ik ze, Niemand, niemand weet niets of hoor, hoor niks. Het komt wel helemaal goed. Bon?

[naam 1] : Oké dan. Zondag heb ik die namen voor jou. Dan schrijf ik ze op, met die nummers. Wat je moet bellen.

VE: Ja.

[naam 1] : Wat is ...

VE : En wie is dattu?

[naam 1] : Maakt niet uit...rustig man.

VE: Nee…

[naam 1] : Ik ken mensen alleen (niet te verstaan, [naam 1] en VE praten tegelijkertijd)

VE: Maakt niet uit. Het gaat mij erom dat ik je weet wel, en niet dat ik zo dadelijk (niet te verstaan, VE praat zacht, binnensmonds).

[naam 1] : Nee nee nee

VE: Dan is het zo dadelijk weg, snap je wat ik bedoel?'.

De militaire kamer merkt hierbij op dat de verdachte op zondag 23 juni 2019 per vliegtuig naar Nederland is vertrokken, terwijl de spullen in de zeecontainers zouden gaan op woensdag 26 juni 2019.

Uit onderzoek aan de [telefoon] van verdachte komt naar voren dat verdachte tussen 4 juni 2019 en 29 juni 2019 31 keer een website heeft geraadpleegd met betrekking tot drugs en de onderschepping van cocaïne.

Op 15 juni 2019 zat verdachte met [naam 2] in de auto. Hij vertelde haar dat hij '11.000 gulden' cash heeft en dat hij dat niet kan storten op zijn Nederlandse rekening, omdat mensen daar iets van gaan denken. Op 16 juni 2019 zat verdachte wederom met (onder andere) [naam 2] in de auto. Toen vertelde hij dat hij '3 ton in euro's' heeft en vroeg hij haar hoe hij dat moet investeren. Ook vertelde hij dat hij een half miljoen gulden, mogelijk doelend op dezelfde 3 ton in euro's, heeft en dat hij iets moet doen met zijn geld. Verder heeft getuige [getuige 1] verdachte tijdens een etentje met het hoofd van de afdeling horen zeggen dat hij geld wilde investeren in een woning. Daarbij werd gesproken over bedragen van tussen de vijfenzeventigduizend en honderdduizend euro.

I. PGP-telefoon

Op 1 juli 2018 heeft verdachte geïnformeerd bij de gebruiker van [mobiel nummer] of deze PGP telefoons 'Encro…' kon leveren. Verdachte vroeg naar een vijftal PGP-telefoons voor een periode van 6 maanden. De gebruiker van [mobiel nummer] kon deze telefoons leveren en gaf desgevraagd aan zelf te supporten. Verdachte en de gebruiker van [mobiel nummer] maakten vervolgens een afspraak om elkaar te ontmoeten.

Tijdens de heimelijke doorzoeking op 9 mei 2019 van het gedeelte van de legeringskamer van verdachte dat bij hem in gebruik was, is in een afgesloten PGU kast een telefoon van het merk [merknaam 2] tussen de (korte) broeken gevonden. Dit betrof een PGP telefoon, zijnde een telefoon die kan worden gebruikt om versleutelde berichten mee te versturen.

J. Verklaringen verdachte ongeloofwaardig

De militaire kamer overweegt allereerst dat de verdediging heeft gesteld, maar niet concreet heeft onderbouwd dat anderen buiten weten van verdachte cocaïne hebben gestopt tussen zijn spullen. In het bijzonder is niet onderbouwd aangevoerd dat een dergelijke scenario zelfs maar mogelijk is, gelet op het beveiligingsniveau van de marinebasis. Anders dan verdachte heeft gesteld, volgt uit de verklaringen van de getuige [getuige 4] , getuige [getuige 2] , getuige [getuige 3] en getuige [getuige 1] dat de beveiliging goed was. Ook leidt de militaire kamer uit de hiervoor aangehaalde verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] af dat het ashok op slot heeft gezeten, terwijl de containers met een pantserslot waren afgesloten. Uit de camerabeelden gericht op de zeecontainers blijkt bovendien dat de containers waarin de plunjebalen en kist met cocaïne zijn gevonden tussen 14 juni 2019 en 28 juni 2019 tussen 17:00 uur en 06:00 uur geen enkele keer zijn geopend. Daarnaast zijn de containers in de weekenden van 15 en 16 juni 2019 en van 22 en 23 juni 2019 geen enkele keer geopend.

De militaire kamer gaat er daarom van uit dat de cocaïne in de plunjebalen en de kist zijn verstopt voordat deze in het ashok zijn geplaatst door verdachte, bijgestaan door [getuige 1] .

De militaire kamer heeft geen enkele aanwijzing aangetroffen dat één of meer onbekenden de cocaïne reeds in de plunjebalen en de kist van verdachte heeft/hebben verstopt voordat verdachte deze heeft verplaatst naar het ashok. Het is ongeloofwaardig dat verdachte dat niet zou hebben bemerkt. De militaire kamer hecht dan ook geen geloof aan de bewering van verdachte dat onbekenden de cocaïne in zijn plunjebalen en kist hebben verstopt.

Ten aanzien van de door verdachte ingeleverde plunjebalen overweegt de militaire kamer als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 'E. De door verdachte ingeleverde bagage' volgt dat de verklaring van verdachte over het aantal ingeleverde plunjebalen niet overeenkomt met de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] .

Verdachte heeft tevens inconsistent verklaard over het moment waarop hij hoorde dat er cocaïne was ontdekt in de containers die vanuit de marinebasis op Curaçao naar Nederland zouden worden verscheept. Zo heeft verdachte verklaard dat dit na zijn telefoongesprek met [naam 3] op 29 juni 2019 was (pagina 836). Op 28 juni 2019 had verdachte echter via Facebook Messenger contact met gebruiker [nummer] . Gebruiker [nummer] schreef aan verdachte:

'Politie march iedereen is hier ze hebben alle containers in beslag genomen en vermoeden dst er iemand drugs smokkelt dus alles word nu onder zocht met een politie hond enzo'

Verdachte reageerde hierop onder andere met:

'Dus honden gaan de spullen langs' (pagina 172 en 173).

Uit dit Facebook Messengergesprek volgt derhalve dat verdachte al voorafgaand aan 29 juni 2019 wist van het onderzoek naar cocaïnesmokkel. Verdachte heeft hierover dus niet de waarheid gesproken.

De verklaring van verdachte dat het noemen van grote geldbedragen tegen vrouwen grootspraak was, acht de militaire kamer ook niet geloofwaardig. Verdachte sprak immers ook met het hoofd van zijn afdeling over grote bedragen om te investeren in huizen. De militaire kamer acht evenmin aannemelijk dat het gesprek van verdachte met [naam 1] op 18 juni 2019 ging over het verschepen van shampooflessen. Immers, niet valt in te zien waarom over shampooflessen zo geheimzinnig gedaan moet worden dat niemand daar iets van mag komen te weten. Evenmin zijn tijdens het opsporingsonderzoek shampooflessen aangetroffen, waarvan verdachte heeft verklaard die in de kist te hebben gestopt.

Conclusies militaire kamer

De militaire kamer heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor onder A tot en met J overwogen, de overtuiging dat verdachte opzettelijk cocaïne wilde gaan smokkelen en voorhanden heeft gehad, een en ander zoals ten laste gelegd in feit 1 en in feit 2.

Kort samengevat dragen de navolgende conclusies en omstandigheden in het bijzonder bij aan die overtuiging:

  1. het vinden van de cocaïne in de plunjebalen en de kist die alle van verdachte afkomstig zijn, door verdachte gebruikt zijn en door verdachte ingepakt zijn,

  2. het aantreffen van de sleutels van de sloten van een van die plunjebalen en van de kist in de woning van de moeder van verdachte,

  3. het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte:

    • op de plunjebalen 1 en 2 waarin 29 respectievelijk 10 blokken cocaïne zaten,

    • aan de binnenzijde van de camelbag waarin 3 pakketten cocaïne zaten,

    • op het verpakkingsmateriaal van de cocaïne in de camelbag,

  4. het gesprek van verdachte met [naam 1] over 'grease' en rubber, in combinatie met de verpakkingswijze van de aangetroffen cocaïne,

  5. de vingerafdruk van verdachte op de transparante tape aan de zwarte vuilniszak (SIN AAMM9163NL#D01),

  6. de PGP-telefoon in de kast van verdachte, te zamen met door verdachte gevoerde gesprekken over PGP-telefoons,

  7. de conclusie dat de cocaïneblokken al in de plunjebalen en de kist van verdachte zaten toen deze spullen naar het ashok werden gebracht,

  8. de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte.

Nu de cocaïne door de opsporingsautoriteiten al was ontdekt op Curaçao is geen sprake van een voltooid delict, maar een poging daartoe.

3 BEWEZENVERKLARING

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

  1. hij omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, 72,118 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, opzettelijk

    • voornoemde cocaïne in plunjebalen en een kist en/of een camelbag, heeft gestopt en/of verpakt en;

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjebalen en kist en/of een camelbag op voornoemde Marinebasis heeft opgeslagen en/of heeft laten opslaan en;

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjebalen en kist en/of een camelbag ten behoeve van het transport met militaire containers, in legeringsgebouw Korsou, heeft klaar gezet en/of klaar heeft laten zetten en;

    • voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjebalen en kist en/of een camelbag naar (militaire) containers heeft laten vervoeren en/of heeft laten brengen en in voornoemde containers heeft laten opslaan;

              terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  1. hij omstreeks 22 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao opzettelijk aanwezig heeft gehad, 72,118 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 DE KWALIFICATIE VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;

ten aanzien van feit 2:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5 DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De feiten zijn strafbaar.

6 DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:

  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 15 mei 2020;

  • een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils reclassering, gedateerd 14 januari 2020.

De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte had een grote hoeveelheid cocaïne voorhanden en heeft gepoogd deze cocaïne vanuit Curaçao binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Dit zijn op zichzelf al zeer ernstige feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs zoals cocaïne een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Ook zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade en gaat de handel daarvan vaak direct of indirect gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.

Het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten in dienst was bij de Koninklijke Landmacht en misbruik wilde maken van het vertrouwen van zijn werkgever, maakt alles nog ernstiger. Verdachte was op de hoogte van het 'zero-tolerance' beleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar hij heeft zich hier niets van aangetrokken.

Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als Defensie schade toegebracht. Daar komt nog bij dat verdachte voor het naar Nederland smokkelen van de drugs gebruik wilde maken van een distributielijn van Defensie en hiermee misbruik wilde maken van een organisatie die nota bene mede als taak heeft om internationale drugshandel tegen te gaan. Verdachte heeft op deze manier op een ernstige manier misbruik gemaakt van zijn positie en tegelijkertijd het vertrouwen dat in hem gesteld was door Defensie beschaamd. Verdachte heeft kennelijk enkel uit winstbejag besloten deze feiten te plegen en heeft zich hierbij geen rekenschap gegeven van de schade die de samenleving en Defensie in het bijzonder hierdoor zouden kunnen leiden. Dit rekent de militaire kamer hem zwaar aan.

In het voordeel van de verdachte weegt de militaire kamer mee dat hij niet eerder voor druggerelateerde feiten is veroordeeld.

De reclassering kan het recidiverisico niet inschatten en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.

Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer slechts een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. De militaire kamer zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die hoger is dan geëist door de officier van justitie. De militaire kamer is van oordeel dat de strafeis van de officier justitie onvoldoende rekening houdt met de grote hoeveelheid cocaïne en de schandelijke manier waarop verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als Nederlandse militair op Curaçao.

8 DE TOEGEPASTE WETTELIJKE BEPALINGEN

De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9 DE BESLISSING

De meervoudige militaire kamer:

  • verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;

  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

  • verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;

  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;

  • beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

Naschrift

  1. Bij de totstandkoming van de Algemene wet op het binnentreden is al gesproken over wanneer iets als een woning is te beschouwen. In de Memorie van Toelichting bij die wet, kan worden gewezen op het volgende: "Of een ruimte een woning is, wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming.' (Kamerstukken II 1984-85, 19 073, nr. 3, p. 20-21.) De regering heeft de afbakening uiteindelijk aan de rechter willen laten. 'Wij zijn van oordeel dat het onverstandig zou zijn om het begrip woning in een wettelijke bepaling in dit wetsvoorstel nader te definiëren. Zo'n omschrijving zou óf globaal zijn en daardoor nauwelijks toegevoegde waarde hebben óf juist specifiek, waardoor het risico zou kunnen ontstaan dat de omschrijving naar achteraf moet worden vastgesteld te eng of te ruim is. Wij zijn van mening dat het begrip woning voldoende houvast biedt. De rechter kan zo nodig - afhankelijk van de concrete omstandigheden op dat moment - vaststellen of er al dan niet sprake is geweest van binnentreden in een woning." (Kamerstukken II 1988-89, 19 073, nr. 5, p. 12.)

  2. De Hoge Raad heeft zich bijna dertig jaar geleden al gebogen over de vraag of een legeringskamer een woning was. In zijn arrest van 26 februari 1991, ECLI:NL:HR:1991:2 en MRT 1991, p. 153 e.v., oordeelde de Hoge Raad dat dit niet het geval was. In de strafzaak die uiteindelijk leidde tot dat arrest, werd een militair verdacht van rijden onder invloed. Opsporingsambtenaren stapten zonder machtiging van de rechter-commissaris de legeringskamer op Vliegkamp De Kooij binnen waar de verdachte met twee andere militairen sliep. De raadsman van de verdachte stelde dat sprake was van binnentreden van een woning. Nu de opsporingsambtenaren geen machtiging tot binnentreden hadden verkregen, was de aanhouding van de verdachte onrechtmatig. Het Hoog Militair Gerechtshof (HMG) ging – net als de Permanente Krijgsraad Nederland voor de Zeemacht – niet mee in dit betoog. 'Voorts deelt het Hof niet de zienswijze van de raadsman, dat onderhavig slaapvertrek in het legeringsgebouw een woning is (…). Op de bedoelde kamer zijn militairen, die de nacht niet thuis in hun woning kunnen door brengen, gelegerd in die zin, dat zij daar onder verantwoordelijkheid van het militair gezag hun kleding en uitrusting (kunnen) opbergen en de nacht (kunnen) doorbrengen. Op grond van het gestelde in artikel 55 van het Wetboek van Strafvordering mochten de opsporingsambtenaren deze ruimte betreden.' De Hoge Raad accordeert de motivering van het HMG kort en stellig: 'Op voormelde gronden heeft het Hof zonder miskenning van het recht kunnen oordelen dat het onderhavige vertrek geen woning is (…).'

  3. Advocaat-generaal Fokkens onderschrijft het oordeel van het HMG. In zijn conclusie, ECLI:NL:PHR:1991:13, overweegt hij (in de punten 4 en 5) het volgende:
    '4. Er is veel geschreven over de vraag wat onder een ,,woning' moet worden verstaan. Ik volsta met te verwijzen naar de dissertatie van P. A. M. Mevis, Binnen zonder kloppen?, die op p. 3-16 de verschillende omschrijvingen en daarbij gehanteerde criteria bespreekt. M.i. geeft de M.v.T. op het ontwerp van de Algemene wet op het binnentreden (TK 19073, p. 20) een juiste omschrijving van het recht dat bij de onschendbaarheid van de woning in het geding is:

    Over het begrip woning valt het volgende op te merken. Het grondrecht van de onschendbaarheid van de woning beschermt de huisvrede, dat wil zeggen het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is. Het huisrecht strekt tot bescherming van dit ongestoorde gebruik van de woning, en dus niet tot bescherming van de eigendom of de huur daarvan;
    Om vervolgens bij een bespreking van de betekenis die deze strekking van het huisrecht heeft voor het antwoord op de vraag of een bepaalde ruimte als woning moet worden beschouwd nog op te merken:
    Bevindt zich in een bedrijfsruimte een rustplaats, dan behoeft deze geen woning te zijn. Aan kajuiten en roeven in een schip kan bij voorbeeld het voor een woning vereiste private karakter ontbreken (vgl. de memorie van antwoord inzake de Visserijwet 1963, Bijl. Hand. 111962-1963, 6560, nr. 5, blz. 7), omdat een aantal personen, die niet te zamen een huishouding vormen, afwisselend of tegelijkertijd de ruimte als slaapplaats gebruiken, zonder dat zij deze plaats tot hun woning willen maken.
    5. Het Hof stelt vast dat:
    - de kamer bestemd is voor de legering van verschillende militairen tegelijkertijd;
    - de militairen die in de kamer in het legeringsgebouw vertoeven, elders hun gebruikelijke woning hebben;
    - de militairen aldaar hun kleding en uitrusting (kunnen) opbergen onder verantwoordelijkheid van het militair gezag;
    - de militairen aldaar onder verantwoordelijkheid van het militair gezag, voor zover zij de nacht niet thuis kunnen doorbrengen, overnachten.
    Uit deze omstandigheden kon het Hof concluderen dat het betreffende slaapvertrek niet als een woning in de zin van art. 120 e.v. Sv moet worden aangemerkt (vgl. ook HR NJ 86, 349; cel is geen woning; idem: ECRM, zie Frowein/Peukert, MenschenRechts Konvention, p. 209, nr. 32).
    Dit oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting (vgl. ook de hierboven geciteerde M.v.T. op de Wet binnentreden), is niet onbegrijpelijk en kan voor het overige vanwege zijn verwevenheid met omstandigheden van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden beoordeeld.'

  4. Ruim tien jaar geleden werd ik geplaatst als officier toegevoegd van de verbindingsofficier krijgsmacht bij het openbaar ministerie in Arnhem. Het viel me al snel op dat de officier van justitie voor het doorzoeken van een legeringskamer standaard om een machtiging van de rechter-commissaris verzocht. Deze machtiging werd, uiteraard als aan de vereisten daarvoor werd voldaan, ook door de rechter-commissaris verleend. Op mijn vraag waarom dat indachtig het hiervoor besproken arrest werd gedaan, kwam als antwoord: 'dat arrest is niet meer van deze tijd.' Destijds, maar ook nu, vraag ik me af of die redenering niet te kort door de bocht is. Natuurlijk zijn er argumenten aan te voeren waarom een legeringskamer een woning (in de zin van artikel 12 van de Grondwet) is. In de Memorie van Toelichting bij de (inmiddels al weer ingetrokken) Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 overwoog de regering zonder reservering dat 'legeringskamers in kazernes' met een woning vergelijkbare ruimten zijn (Kamerstukken II 1997-98, 25877, nr. 3, p. 36). Helaas heeft de regering deze stelling niet gemotiveerd, en verderop in dezelfde toelichting klonk het overigens al beduidend voorzichtiger: 'Voor de betekenis van het begrip 'woning' sluiten wij aan bij hetgeen daaromtrent is gesteld bij de behandeling van de Algemene wet op het binnentreden (Kamerstukken II 1984/1985, 19073, nr. 3, p 20-21). Of een ruimte een woning is, wordt niet alleen bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Zo kan in een tent, caravan of barak een woning zijn ingericht. Ook een hotelkamer kan als woning gelden. Dit geldt ook voor de legeringskamer van een militair op een kazerneterrein (Kamerstukken II 1997-98, 25877, nr. 3, p. 92).' Ook buiten defensieterreinen speelt deze discussie. Zo oordeelde bijvoorbeeld de rechtbank Den Haag in 2003 – helaas ook verder niet gemotiveerd – dat een kamer in een onderzoekscentrum (voor asielzoekers) ook als een woning moet worden beschouwd (Rb Den Haag 29 augustus 2003, ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7313).

  5. In het hierboven onder 3. weergegeven deel van de conclusie van de advocaat-generaal in die zaak zijn de geformuleerde criteria puntsgewijs weergegeven. Als ook anno 2020 van eenzelfde situatie sprake is, zie ik eerlijk gezegd niet zo goed in waarom het arrest van de Hoge Raad uit de tijd zou zijn. Interessant wordt het wat mij betreft wel als zich een situatie voordoet waarin niet aan alle vier criteria wordt voldaan. Daarbij zijn mijns inziens met name de eerste twee criteria interessant. Stel dat het een legeringskamer betreft waarop slechts een militair is gelegerd? Of stel dat een van de gelegerde militairen niet elders een woning heeft? Defensie staat in principe niet toe dat militairen permanent een legeringskamer bewonen en zich bij de gemeente (in de basisregistratie personen) op het kazerneadres laten inschrijven. Toch zijn me wel enkele gevallen bekend van militairen die toch oogluikend toestemming van een commandant kregen om enkele maanden op de kazerne te wonen, omdat hun huwelijk op de klippen was gelopen en ze thuis niet meer welkom waren. Wat als dan een legeringskamer wordt binnengetreden of doorzocht?

  6. De staande praktijk van het openbaar ministerie om ook bij de doorzoeking van legeringskamers een machtiging van de rechter-commissaris te vragen, is alleen al vanuit het idee better safe than sorry wel te begrijpen. Maar als een legeringskamer in principe altijd ook als een woning moet worden gezien, dan heeft dat ook buiten het strafrecht consequenties. In dat geval zal voor het binnentreden van een legeringskamer op grond van de Algemene wet op het binnentreden een machtiging zijn vereist. In artikel 3, tweede lid, van die wet staat dat voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd is tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente. Dat betekent dat voor iedere kamerinspectie die op een kazerne wordt gehouden, zeker als die onaangekondigd is, een commandant eerst een machtiging tot binnentreden dient te vragen van de burgemeester. Of dat een heel wenselijke situatie is, vraag ik me af.

  7. Tegen het vonnis waarbij dit naschrift is geschreven, is inmiddels hoger beroep ingesteld. Mogelijk ziet de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanleiding om op het punt in te gaan of een legeringskamer een woning is. Voor de praktijk zou een oordeel over die vraag goed zijn.

A.F.V.

Opmerking van de redactie

Tegen bovengenoemd vonnis is hoger beroep ingesteld. Het vonnis staat dus nog niet in rechte vast. Echter, gezien de actualiteit en het belang van het vonnis, meent de redactie dat publicatie op dit moment al op haar plaats is. Indien de uitspraak in hoger beroep of in cassatieberoep daar aanleiding toe geeft zal daar uiteraard in een volgende aflevering van het MRT aandacht aan worden besteed.

Naar boven