Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8116/TA, 21 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8116/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 21 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 17 september 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. R. Polderman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de mevrouw […], jurist, namens de instelling, gehoord op de digitale zitting van 13 november 2020. Het lid drs. A.C. Djadoenath kon niet bij de zitting aanwezig zijn. [….], secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

 

Standpunt van klager

Klager was het niet eens met de opgelegde a-dwangbehandeling. Klager wilde gewoon zichzelf zijn. Klager krijgt één keer per vier weken een depot. Het gaat goed met hem sinds de start van de medicatie. Klagers conditie ging in het begin achteruit. Klager heeft er alles voor over om te slagen voor de behandeling. Er is gekeken naar het soort medicatie dat klager zou moeten gebruiken, zodat hij de minste bijwerkingen zou ervaren. Ze hebben daarbij rekening gehouden met klagers wensen. Het gaat goed op de afdeling en in de kliniek. Klager en de medewerkers hebben nu meer vertrouwen in elkaar.

Klager handhaaft zijn beroep, omdat de beslissing – zoals genomen op 17 september 2020 – te zwaar was en voor een te lange duur is genomen. De wet geeft aan dat een dwangbehandeling zo kort mogelijk dient te worden opgelegd, maar voor niet langer dan drie maanden. De genomen beslissing is dan ook disproportioneel, nu meteen is gekozen voor de maximale termijn van drie maanden. Aan klager was eerder een kamerprogramma opgelegd. Onvoldoende is gekeken naar alternatieven.

Klager wil niet gedurende zijn hele leven medicatie innemen. Klager wil graag vooruit en hij zal altijd in gesprek blijven. Indien kan worden volstaan met minder medicatie, dan gaat hij hierover in overleg. Klager was het er destijds niet mee eens en hij voelde zich ook niet gehoord.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager verblijft sinds maart 2020 in de instelling. Zijn verleden kenmerkt zich door (verbale) geweldsincidenten en alcoholmisbruik. Klager is gediagnosticeerd met een schizo-affectieve stoornis, bipolaire type en daarnaast een stoornis in alcoholgebruik en een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Binnen de instelling is bij klager sprake van een toenemende psychotische ontregeling. Zijn verhoogd associatief denken is opvallend. Klager doet soms megalomane uitspraken en is in gesprekken vaak niet te volgen. Daarnaast is hij sinds juli 2020 toenemend prikkelbaar, vijandig, achterdochtig en grandioos. Hij ziet moeilijk zijn eigen aandeel hierin en gaat in discussie. Hij heeft tweemaal neus-aan-neus gestaan met een sociotherapeut omdat hij het ergens niet mee eens was en kon zich moeilijk herpakken. Spanning en een geladen houding zijn op momenten echt merkbaar. Met een kamerprogramma nam dit beeld enigszins af. De laatste periode wordt echter tijdens een kamerprogramma waargenomen dat hij bij geringe prikkels vijandig en prikkelbaar is op momenten dat hij in de leefgroep is. Het is de afgelopen jaren herhaaldelijk tot fysieke agressie gekomen. Klager meent dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft. Klager heeft toegegeven dat hij heeft gesmokkeld met de medicatie. Ook in de PPC van het JC Zaanstad heeft hij gesmokkeld met medicatie en had hij een te lage bloedspiegel. Klager is niet bereid anti-psychotische medicatie te gebruiken. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat klager ontregelt als hij zijn anti-psychotische medicatie niet inneemt. Dit uit zich in verbale en fysieke agressie naar anderen. Klagers traject in de instelling is vastgelopen. Er is een duidelijke tendens naar steeds verdergaande ontregeling. Zonder beperkende vrijheden van een kamerprogramma is de kans op escalatie groot. Het gevaar bestaat uit dreigende agressie/geweld en ontwrichting van de afdeling. Verpleging, rust en regelmaat hebben niet geleid tot een verbetering van klagers toestandsbeeld. Door het huidige beeld kan een meer psychologische behandeling niet worden ingezet. Inzet van medicatie is proportioneel omdat een uitzichtloos verblijf in de tbs dreigt. De verwachting is dat met anti-psychotische medicatie klager rustiger en minder prikkelbaar zal worden, waardoor voortgang in zijn traject kan worden bereikt. Het hoofd van de instelling verwijst naar de bespreking van zijn casus in de interne multidisciplinaire commissie dwangbehandelingen.

Sinds de start van de dwangbehandeling is sprake van een verbeterde samenwerking, een verbetering in klagers toestandsbeeld en contact. Per 19 oktober 2020 is het kamerprogramma beëindigd en volgt klager zijn programma weer. Het is de intentie om zo snel mogelijk het dwangkader eraf te halen en klager op basis van vrijwilligheid de medicatie te laten innemen. Hierover worden continu gesprekken gevoerd.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling het deel van klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

 

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een schizo-affectieve stoornis, bipolaire type en daarnaast een stoornis in alcoholgebruik en een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Klagers verleden kenmerkt zich door (verbale) geweldsincidenten en alcoholmisbruik. Bij klager is binnen de instelling sprake van een toenemende psychotische ontregeling. Vanaf juli 2020 is klager toenemend prikkelbaar, vijandig, achterdochtig en grandioos. Met een kamerprogramma is dit beeld in het begin afgenomen, maar er wordt weer waargenomen dat klager bij geringe prikkels vijandig en prikkelbaar is. Klager meent dat hij niet ziek is en dat hij geen medicatie nodig heeft. Klagers traject in de instelling is vastgelopen en er is een duidelijke tendens naar steeds verdergaande ontregeling. Zonder beperkende vrijheden van een kamerprogramma is de kans op escalatie groot. Het gevaar bestaat uit dreigende agressie/geweld en ontwrichting van de afdeling. Verpleging, rust en regelmaat hebben niet geleid tot een verbetering van klagers toestandsbeeld. Door het huidige beeld kan een meer psychologische behandeling niet worden ingezet. Inzet van medicatie is proportioneel omdat een uitzichtloos verblijf in de tbs dreigt. De verwachting is dat met anti-psychotische medicatie klager rustiger en minder prikkelbaar zal worden, waardoor voortgang in zijn traject kan worden bereikt.

Gelet op de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling dreigt. Daarmee is sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar (van maatschappelijke teloorgang) dat de psychische stoornis klager voor zichzelf doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan, is de beroepscommissie ook van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager weigert vrijwillig medicatie in te nemen en dat een inperking van klagers bewegingsvrijheid door middel van een kamerprogramma onvoldoende verbetering gaf in klagers toestandsbeeld. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven