Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8091/GA, 16 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/8091/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 16 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 15 mei 2020 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de PI Vught heeft op 14 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/000896). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de verlenging van de dwangbehandeling. Klager is van mening dat de medicatie hem niet helpt. Er behoort, ergens in de tijd, een einde te komen aan de dwangmedicatie en klager meent dat hij na een langdurige periode van dwangmedicatie in staat mag worden gesteld om zich te bewijzen dat hij ook zonder medicatie kan functioneren in de inrichting. Klager ervaart de dwangmedicatie als een ernstige inbreuk op zijn lichamelijke integriteit en op zijn psychisch welzijn. Voorts is klager van mening dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet is voorzien van een voldoende dragende motivering. Er wordt immers in de beslissing geen aandacht geschonken aan de door klager ondervonden ernstige bijwerkingen van de medicatie zoals lethargie, corpulentie en futloosheid.

 

Standpunt van de directeur

Klager is al langer bekend met een psychotisch toestandsbeeld (welke met name tot uiting kwam in paranoïdie) in het kader van schizofrenie van waaruit ernstig gevaar bestaat. Sinds het starten van de dwangbehandeling is er sprake van verbetering van het toestandsbeeld van klager en is hij functioneel in contact met zijn behandelaren. De dreiging en agitatie zijn afgenomen en er hebben zich geen incidenten meer voorgedaan. Het gebruik van antipsychotische medicatie heeft dan ook bijgedragen aan het in ernst doen verminderen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Bij het staken van de dwangbehandeling zal op korte of lange termijn decompensatie van het psychiatrisch beeld optreden. Decompensatie zal leiden tot terugkeer van het gevaar tot ernstige agressie. Het continueren van de dwangbehandeling is ter voorkoming van het beschreven gevaar. Gelet op de aard van de stoornis zijn er geen alternatieven voor de noodzakelijke behandeling met een effectief en voldoende lang ingediend antipsychoticum. Er wordt ingezet op vrijwillige inname van medicatie, maar klager is van mening dat hij geen medicatie nodig heeft. Klager kan zich niet vinden in de diagnose en wil de medicatie stoppen. Door het gebrek aan ziektebesef en inzicht zal klager de noodzakelijke medicatie niet op vrijwillige basis continueren, wat decompensatie zal gaan veroorzaken met daaruit voortvloeiend terugkeer van gevaar. Gelet op de ernstige geweldsincidenten (waaronder mishandeling van de behandelend psycholoog, en agressie in de woonvorm, het aantreffen van een geprepareerd steekwapen en dergelijke) die tijdens psychotische episodes hebben plaatsgevonden, is de inzet van dwangmedicatie noodzakelijk om het gevaar dat klager een ander van het leven kan beroven, dan wel ernstig letsel kan toebrengen, te doen afwenden. De indruk bestaat dat de clozapine het agressieve gedrag onder controle brengt.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is onder meer bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw nodig is, de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren. Klager heeft een voorgeschiedenis met onder andere schizofrenie. Vanuit deze stoornis is sprake van een psychotisch toestandsbeeld wat met name tot uiting kwam in paranoïdie. Vanuit het psychotisch beeld bestond het gevaar op agressie jegens derden omdat klager hiermee bekend was in het verleden tijdens psychotische episodes. Klager is ook tijdens zijn detentie meerdere keren betrokken geweest bij forse geweldsincidenten waarbij hij letsel heeft toegebracht bij anderen. Sinds het starten van de dwangbehandeling is er sprake van verbetering van klagers toestandsbeeld. Klager is functioneel in contact met behandelaren en hij geeft bij zijn mentoren wat meer inzicht in zijn belevingswereld. Klager staat meer open voor contact, laat meer mimiek zien en de wederkerigheid van het contact is toegenomen. De eerder aanwezige dreiging en agitatie is afgenomen. De maatregel is proportioneel omdat deze dient om ernstig gevaar voortkomend uit het psychotisch beeld te voorkomen. Door de voortzetting van de dwangbehandeling wordt gewaarborgd dat ernstige agressieve incidenten, zoals die zich eerder hebben voorgedaan, uit zullen blijven. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling met een antipsychoticum. Met klager is meermaals gesproken over het nut en de noodzaak van het adequaat gebruik van een antipsychoticum. Echter is klager van mening dat hij geen medicatie nodig heeft. Er is dan ook onvoldoende bereidwilligheid voor het continueren van de medicatie op vrijwillige basis.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat klager zijn stelling, dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet is voorzien van een voldoende dragende motivering, niet aannemelijk heeft gemaakt en dat deze ook niet op een andere wijze aannemelijk is geworden. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.

De wet vereist niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een a-dwangbehandeling. De beroepscommissie acht het uit oogpunt van zorgvuldigheid aanbevelingswaardig dat bij langlopende dwangtrajecten met enige regelmaat door een onafhankelijke psychiater de noodzaak en toepassing van de a dwangbehandeling wordt getoetst. De onafhankelijke psychiater kan ook werkzaam zijn bij dezelfde PI als de behandelend psychiater mits de psychiater die de second opinion uitvoert gedurende een periode van meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest. De beroepscommissie acht het in ieder geval aangewezen dat een dergelijke toets telkens om de zes maanden plaatsvindt.

De beroepscommissie wijkt hiermee af van eerdere uitspraken waarin van een andere frequentie werd uitgegaan. De beroepscommissie is van oordeel dat een halfjaarlijkse toets van de noodzaak van voortzetting van de a dwangbehandeling door een onafhankelijke psychiater bijdraagt aan de zorgvuldigheid van de genomen beslissing en de hieraan ten grondslag liggende motivering. Deze motivering kan van groot belang zijn voor de gedetineerde zelf alsook voor de beoordeling van het eventuele beklag en beroep dat de gedetineerde tegen voortzetting van de a dwangbehandeling kan indienen. De beroepscommissie zal dan ook bij volgende verlengingsberoepen de (meest recente) second opinion onderdeel laten uitmaken van de beoordeling.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 16 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven