Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5227/GA, 12 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5227/GA

Betreft [Klager]

Datum 12 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van softdrugs op klagers cel, ingaande op 2 februari 2019 (PL-2019-085 en PL-2019-106);

b.  de plaatsing in een vieze luwtecel gedurende de disciplinaire straf (PL-2019-086 en PL 2019-107);

c.  de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma (PL-2019-104);

d.  het niet mogen bellen met zijn raadsman tijdens het verblijf in de luwtecel (PL-2019-108).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 3 oktober 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J. Vermaat, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a: Het personeel heeft bij de ontdekking van de hasj ongeoorloofde druk uitgeoefend op klager om tot een bekentenis te komen. Als klager of zijn celgenoten niet zouden bekennen, zouden zij alle drie straf krijgen. Daarnaast is klager misleid door de bewaarders. Klager ontkent dat de hasj van hem was, maar gaf aan dat hij aanvankelijk afging op de mededeling van de bewaarders dat het om een gebruikershoeveelheid ging en hij om die reden aannam dat de gevolgen zouden meevallen. Was klager ervan op de hoogte geweest dat het om een handelshoeveelheid ging, dan had klager nooit de schuld op zich genomen.

Beklag b: Als gevolg van de opgelegde disciplinaire straf is klager zeven dagen op een luwtecel geplaatst. Deze cel was ontzettend vies door de aanwezigheid van uitwerpselen. Klager heeft hierover meerdere malen geklaagd bij de bewaarders en gevraagd om schoonmaakmiddelen. Deze heeft hij echter niet gekregen. Volgens de beklagcommissie is het onvoldoende aannemelijk dat klagers cel niet schoon was en/of dat hem niet de mogelijkheid is geboden om deze schoon te kunnen maken. Volgens klager is hier sprake van een motiveringsgebrek; de beklagcommissie leidt uit de algemene toezegging van de directeur dat gedetineerden normaliter in staat worden gesteld om persoonlijke spullen mee te nemen naar de cel, af dat dit in het specifieke geval ook zou zijn gebeurd. Daarnaast ziet de beklagcommissie niet in waarom het personeel klager schoonmaakmiddelen zou weigeren. Hier wordt gebruikgemaakt van een drogredenering. Uit het feit dat procedures anders zijn ingericht en dat deze procedures normaliter worden opgevolgd, kan niet worden opgemaakt dat de klachten in het specifieke geval van klager onaannemelijk zijn. De beklagcommissie gaat er daarnaast aan voorbij dat voor klager verder geen mogelijkheden openstonden om aannemelijk te maken dat de cel vies was. Verder blijkt die aannemelijkheid wel degelijk, namelijk uit het feit dat klager herhaaldelijk heeft geklaagd, zelfs al toen hij nog in de bewuste cel was geplaatst.

Beklag c: Gelet op hetgeen is aangevoerd over de disciplinaire straf, mocht klager niet worden teruggeplaatst naar het basisprogramma.

Beklag d: Tijdens klagers verblijf in de luwtecel is hij niet in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met zijn raadsman. De beklagcommissie acht dit onaannemelijk, gelet op de algemene inrichting van de (procedures van de) inrichting, wat wederom kan worden gekwalificeerd als een drogredenering. Hooguit zou gesteld kunnen worden dat het standpunt van de directeur om deze reden geloofwaardiger is, maar uit toezeggingen van de directeur over de algemene praktijk in de inrichting kan geen gevolg worden getrokken ten aanzien van de (aannemelijkheid van de) klacht van klager.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

3. De beoordeling

Beklag a. en c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Artikel 2, tweede lid, van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen bepaalt dat bij plaatsing de verblijfsruimte schoon wordt opgeleverd aan de gedetineerde, die haar tijdens zijn verblijf zelf schoon houdt.

Uit de stukken volgt dat klager meerdere malen heeft geklaagd over de vieze cel en de weigering hem (adequate) schoonmaakmiddelen te verstrekken. Nu er meerdere, specifiek omschreven klachten van klager zijn, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de luwtecel waarin klager verbleef vies was en dat klager onvoldoende in staat is gesteld om deze adequaat te kunnen schoonmaken. De enkele weerspreking van de directeur dat er geen vuil is geconstateerd, dat klager niets heeft gemeld bij de medewerkers en dat hij om schoonmaakmiddelen had kunnen vragen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal voor het door klager ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

Beklag d.

Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) wordt de gedetineerde in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.

Klager heeft op 4 februari 2019 een klaagschrift ingediend dat hij niet met zijn raadsman mocht bellen. Hierin ziet de beroepscommissie een aanwijzing dat klager die dag ondanks een verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld te telefoneren met zijn raadsman. Daarbij komt dat er reden bestond voor klager om zijn raadsman te bellen, omdat aan hem een disciplinaire straf was opgelegd. Nu op grond van de stukken niet valt te achterhalen of klager daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om die dag met zijn raadsman te kunnen bellen en de directeur in beroep geen nader verweer heeft gevoerd, dient klager in dit geval het voordeel van de twijfel te worden gegeven en dient te worden geoordeeld dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om zijn raadsman te bellen.  

Het beroep zal dan ook in zoverre gegrond worden verklaard en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal voor het door klager ondervonden ongemak een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. en d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager in totaal een tegemoetkoming toe van €10,- (€5,- per klacht).

Deze uitspraak is op 12 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven