Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0341/GB, 15 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/341/GB

Betreft: [klager] datum: 15 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. W.B.J. ten Have, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 februari 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing klager niet over te plaatsen naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 4 maart 2004 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. geplaatst worden gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een
strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres. Blijkens de stukken beschikt klager over een aanvaardbaar verlofadres, namelijk bij zijn vriendin en haar twee kinderen. Het strafrestant van klager is
minder dan achttien maanden. Klager vormt geen maatschappelijk risico. Hij vormt geen, althans een beperkt vluchtrisico. Weliswaar heeft klager zich in het verleden veertien maanden onttrokken aan detentie, maar hier staat wel het een en ander
tegenover. Voorafgaand aan zijn onttrekking heeft klager zesmaal regimair verlof en viermaal incidenteel verlof genoten, waarbij hij niet is ontvlucht. Klager zat voorafgaand aan zijn ontvluchting in de Individuele Traject Begeleiding, in het kader
waarvan hij elke dag vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) met eigen vervoer naar zijn werk buiten de p.i. kon. Klager had toen ook telkens de praktische mogelijkheid om te ontvluchten. Thans houdt klager zich goed aan de geldende afspraken.
Inmiddels ondergaat klager niet meer de straf die hij onderging ten tijde van zijn ontvluchting. Een en ander is ook de p.i. niet ontgaan; zo staat op zijn detentiekaart van 24 januari 2007 vermeld dat er geen sprake is van vluchtgevaar. Klager voldoet
aan de eisen van artikel 3, tweede lid, van de Regeling.
Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Regeling beoordeelt de selectiefunctionaris op basis van de beschikbare informatie omtrent het gedrag, de persoon en de persoonlijkheidskenmerken van de veroordeelde welk regime het meest geëigend is voor de
veroordeelde. Ter toelichting op het gedrag, de persoon en de persoonlijkheidskenmerken van klager dient het volgende. Inmiddels vormt klager met zijn vriendin en haar twee kinderen een gezin. Klagers vriendin en haar kinderen bezoeken klager
regelmatig. De kinderen hebben beiden een gedragsstoornis, als gevolg waarvan het voor klagers vriendin steeds moelijker wordt goed te functioneren zonder dat klager (periodiek) aanwezig is. Klager had voor zijn detentie werk als – kort gezegd –
jongerenwerker. Inmiddels volgt klager in zijn detentie de basisopleiding SPW-4. In de eerste maanden van 2008 hoopt hij de basisvervolgopleiding aan te vangen. Zowel voor de basisopleiding als voor de basisvervolgopleiding is het zinvol dat klager
tijdens (regimair) verlof huiswerk kan maken, waarbij hij vrij de beschikking heeft over een computer.
Hetgeen de selectiefunctionaris heeft overwogen over de titel voor de vrijheidsbeneming mag de selectiefunctionaris volgens het juridisch kader niet bij de beslissing betreffende (her)selectie betrekken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 31 juli 2006 in de gevangenis/ISD Utrecht. Op 24 januari 2007 verzoekt hij om herselectie voor een b.b.i. Hij wil zijn detentie positief afsluiten en weet zeker dat hij zal terugkeren na een verlof. Klager geeft tegelijkertijd al
aan dat wanneer zijn verzoek wordt afgewezen, zijn advocaat beroep zal aantekenen. Klager zat als arrestant een aantal gevangenisstraffen uit gevolgd door een subsidiaire hechtenis, een Terwee-vonnis en drie Lex Mulder-zaken. Op het moment dat hij
verzoekt om herselectie zit hij een Terwee-vonnis uit, gevolgd door drie Lex Mulder-zaken en loopt er nog een zaak in cassatie wegens oplichting en flessentrekkerij. Klager heeft zich eerder aan zijn huidige detentie onttrokken voor een periode van
veertien maanden. Dit is een forse contra-indicatie voor het verlenen van vrijheden. Na in eerste instantie geen gevolg te hebben gegeven aan een oproep, is hij als arrestant ingesloten. Nu zit klager een vervangende hechtenis uit, omdat hij in gebreke
is gebleven bij de betaling aan het slachtoffer in verband met het door hem gepleegde delict. Het gedrag van klager in detentie is naar behoren, maar hij heeft laten zien onbetrouwbaar te zijn in het maken van afspraken. Daarnaast wordt met het
plaatsen
van klager in een ruimer regime, het karakter van de vervangende hechtenis en gijzeling teniet gedaan.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (nummer 5042803/00/DJI) komen naast zelfmelders voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De selectiefunctionaris heeft in de beslissing aangegeven dat het karakter van de vervangende hechtenis en de gijzeling teniet zouden worden gedaan door een plaatsing in een b.b.i. De wet sluit een plaatsing in een b.b.i. in het geval van de
tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis of gijzeling op grond van de Wet Terwee niet uit. Met dat onderdeel van de motivering van de bestreden beslissing kan derhalve geen rekening worden gehouden.

4.4. Klagers strafrestant bedraagt minder dat achttien maanden en hij beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Hij heeft zich echter recent veertien maanden onttrokken aan detentie. De beroepscommissie is van oordeel dat het maatschappelijk
belang, in het bijzonder gelet op die ontvluchting, vooralsnog zwaarder dient te wegen dan het persoonlijk belang van klager. De beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 15 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven