Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6972/GB, 14 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6972/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 14 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 13 mei 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. B. Hartman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om deel te nemen aan een PP en is van mening dat de argumenten die daartoe zijn aangevoerd onvoldoende redengevend zijn. Klager wenst voorop te stellen dat hij voldoet aan de praktische eisen. Hij beschikt over een woonadres en heeft voorts de mogelijkheid om 26 uren per week te werken bij Stichting Scholing Werk en Uitvoering. Klager heeft voorts met succes zijn Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) plus afgerond en laat zich in detentie reeds enige tijd van zijn beste kant zien, hetgeen redengevend is geweest voor de reclassering om positief te adviseren over deelname aan een PP. Hier staan de negatieve adviezen van de politie, het Openbaar Ministerie (OM) alsmede de vrijhedencommissie (VC) tegenover.

e redenen die door hen zijn aangevoerd, zijn onvoldoende redengevend om het verzoek af te wijzen. Zo geeft de politie onder meer als redenen dat het onderzoek waarin klager is veroordeeld nog lopende is en men nog steeds op zoek is naar medeverdachten, er zorgen zijn omtrent de veiligheid van klagers ex-partner en er een mogelijkheid zou bestaan tot maatschappelijke onrust, gelet op het gepleegde delict en de actualiteit, alsmede dat er een risico bestaat op spanningen binnen het gezin. Deze punten blijven hangen in vermoedens en aannames en zijn op geen enkel punt concreet worden. Klager verblijft momenteel in hechtenis in verband met een veroordeling voor betrokkenheid bij een woningoverval (waar hij overigens niet fysiek bij aanwezig is geweest) van 26 april 2017. Dat betekent dat dit feit ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft het ruim een jaar geduurd alvorens klager in hechtenis werd genomen. Het mag zo zijn dat er nog gezocht wordt naar medeverdachten, maar bij de huidige stand van zaken is geen sprake van enig collusiegevaar, terwijl op geen enkele manier concreet wordt gemaakt dat er überhaupt zicht is op het aanhouden van medeverdachten. Gezien het ruime tijdsverloop is het voorts niet reëel om enige maatschappelijke onrust te verwachten in het geval van een invrijheidstelling. Voorts heeft klager de nodige gedragsinterventies met succes doorlopen, waardoor ook het laatste argument niet redengevend is.

Het OM wijst er in haar negatieve advies op dat er een nieuwe strafzaak zou zijn, dat klagers ex-vrouw bang is voor klager en zich kennelijk zorgen maakt over haar veiligheid in het geval van een invrijheidsstelling, dat het onderzoek naar het feit waarvoor klager is gedetineerd nog loopt en dat het feit (te) ernstig is om klager deel te laten nemen aan een PP. Over de nieuwe strafzaak is bij klager niets bekend en met klagers ex-partner is er in zijn geheel geen contact, terwijl klager evenmin weet waar zij woont en reeds zelf een nieuw gezin heeft gesticht. Dat het feit te ernstig zou zijn om deel te nemen aan een PP is een miskenning van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw), waarin geen eisen worden gesteld ten aanzien van het feit waarvoor een klager veroordeeld dient te zijn. Daarnaast volgt uit navraag bij het OM in Amsterdam dat er op dit moment geen strafzaak tegen klager openstaat. De argumenten die het OM aanvoert, zijn derhalve evenmin redengevend om het verzoek tot deelname af te wijzen.

De mogelijkheden die het PP biedt - klager wordt daarmee de kans geboden om in een sterk gestructureerde omgeving te resocialiseren - bieden juist de kans om toe te zien op mogelijke twijfel- of risicopunten. Klager kan in dat kader op een verantwoorde manier een volgende stap zetten in zijn faseringstraject.

 

Standpunt van verweerder

Dat klager geen contact heeft met zijn ex-partner en niet weet waar zij woont, is juist. Klagers ex-partner zit op initiatief van hulpinstanties ondergedoken voor klager. Klagers ex-partner heeft een belastende verklaring afgelegd in klagers strafzaak en is bang dat zij in gevaar komt indien klager vrijheden krijgt. De dreiging is dermate ernstig dat zij zit ondergedoken.

De stelling dat het delict waarvoor klager is gedetineerd jaren geleden is gepleegd en om die reden er geen maatschappelijke onrust zou zijn, is onjuist, omdat verloop van tijd niet afdoet aan de ernst van het feit. Daarnaast blijkt de relevantie en actualiteit van het delict uit het feit dat het tv-programma ‘Opsporing Verzocht’ een item heeft uitgezonden over het delict waarvoor klager is gedetineerd.

Daarnaast is er, volgens de politie, reden om aan te nemen dat een ernstige verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden of dat klager opnieuw strafbare feiten zal plegen. Hoewel namens klagers is aangevoerd dat het feit dat de medebetrokkenen nog niet zijn opgespoord geen collusiegevaar oplevert indien klager vrijheden ondergaat, hecht het OM in deze context een grotere waarde aan het oordeel van de politie.

In artikel 7, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) staat expliciet dat bij een verzoek tot deelname aan een PP de aard, zwaarte en achtergronden van het gepleegde delict in de overwegingen dienen te worden meegenomen om al dan niet vrijheden te verlenen.

Uit het selectieadvies volgt dat klager de CoVa-training heeft afgerond. Uit het

re-integratieplan en in de bijzondere voorwaarden bij het PP volgt dat een ambulante behandeling wordt geadviseerd. Volgens de inrichtingsrapportage is het niet mogelijk om deze interventie uit te voeren, vanwege klagers ontkennende houding. Het uitvoeren van de interventie tijdens het PP wordt dan ook niet uitvoerbaar geacht.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 juli 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens een gewelddadige overval. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 maart 2021.

 

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat het gevaar op recidive aanwezig is en er een risico op ongewenste slachtofferconfrontatie of andere betrokkenen aanwezig wordt geacht. Daarnaast is een noodzakelijke interventie wegens klagers ontkennende houding niet uit te voeren tijdens een PP.

Klager is veroordeeld voor een gewelddadige overval. Dat delict heeft naar zijn aard veel impact op de slachtoffers daarvan. Er is door zowel het OM als de politie negatief geadviseerd op het verzoek van klager, vanwege – onder meer – de zorgen met betrekking tot de veiligheid van klagers ex-partner, de mogelijkheid tot maatschappelijke onrust, gelet op het gepleegde delict, en de omstandigheid dat het onderzoek waarvoor klager gedetineerd is nog loopt en er nog wordt gezocht naar de medeverdachten.

Voorts volgt uit de stukken dat een ambulante behandeling wordt geadviseerd, waarvan het volgens de inrichtingsrapportage niet mogelijk is om deze uit te voeren, vanwege klagers ontkennende houding.

Gelet op aard en zwaarte van het door klager gepleegde delict en de impact van het delict op de slachtoffers, alsook op het gevreesde gevaar voor zijn ex-partner indien hem vrijheden worden verleend en nu klager de geïndiceerde interventie nog niet heeft ondergaan, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven