Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/4289/SGA, 28 augustus 2020, schorsing
Uitspraakdatum:28-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


 
Betreft  [...]
Datum  28 augustus 2020
 


 
 
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [...] (hierna: verzoeker)
 
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur) heeft op 24 augustus 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het aantreffen van contrabande, ingegaan op 24 augustus 2020 om 16:15 uur en eindigend op 31 augustus 2020 om 16:15 uur. Deze disciplinaire straf wordt ten uitvoer gelegd in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn.
 
Verzoekers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
 
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
 
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat deels het geval.
 
Namens verzoeker wordt gesteld dat de straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Daarnaast bestaat volgens verzoeker geen noodzaak voor de oplegging van de disciplinaire straf en is niet gebleken of is bezien dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan. Verzoeker stelt ook dat nergens uit is gebleken dat sprake zou zijn van ernstige bezwaren waardoor hij de disciplinaire straf in een andere PI dient te ondergaan. Hij betwist met klem dat hij zou hebben gezegd dat hij een medewerker van de PI Nieuwegein heeft laten volgen. Zijn woorden zijn verdraaid. Verzoeker heeft aan de directeur en drie medewerkers medegedeeld dat medegedetineerden een medewerker hebben laten volgen en dat diezelfde medegedetineerden een mobiele telefoon en een deo-roller in zijn cel hebben gestopt. Verzoeker stelt dat de bestreden beslissing onzorgvuldig is genomen en onvoldoende gemotiveerd is.  
 
Uit de schriftelijk inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker bij het personeel had aangegeven dat hij vrijwillig in de strafcel geplaatst wilde worden. Toen het personeel hem wilde meenemen naar de strafcel, gaf hij aan daar toch niet heen te willen. Daarop heeft het personeel verzoeker alsnog in de strafcel geplaatst en is een celinspectie in verzoekers cel uitgevoerd. Tijdens deze celinspectie zijn een iPhone en een geprepareerde oplader aangetroffen in de zool van een schoen. Hiervoor is de bestreden disciplinaire straf opgelegd.
De directeur geeft aan dat verzoeker tijdens zijn verblijf in de strafcel aan het personeel heeft verteld dat hij buiten mensen laat volgen. Hierbij noemde hij volgens de directeur de naam en woonplaats van een personeelslid. Om deze reden is het verblijf van verzoeker in de PI Nieuwegein onwenselijk voor de veiligheid van het personeel en heeft de directeur besloten om de disciplinaire straf in een strafcel van de PI Alphen ten uitvoer te leggen.  
 
De voorzitter overweegt dat de disciplinaire straf niet met terugwerkende kracht is opgelegd nu deze beslissing op 24 augustus 2020 is genomen door de directeur en de disciplinaire straf is ingegaan op diezelfde datum om 16:15 uur. Voorts overweegt de voorzitter dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aangetroffen contrabande aan verzoeker zijn toe te rekenen zodat de directeur hem hiervoor een disciplinaire straf kon opleggen. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van voornoemde disciplinaire straf elders, namelijk in de PI Alphen, overweegt de voorzitter dat de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) voorschrijft dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord alvorens de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51 van de Pbw, en toepassing van de artikelen 52 en 53, derde lid, van de Pbw. Nu verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan de toepassing van artikel 52 van de Pbw, is de bestreden beslissing in zoverre in strijd met de wet. De voorzitter zal het verzoek dan ook in zoverre toewijzen.  
 
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf elders en schorst in zoverre de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Zij wijst het verzoek voor het overige af.
 
 
Deze uitspraak is op 28 augustus 2020 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.
 

 

 


secretaris voorzitter

 

Naar boven