Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0538/GB, 7 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/538/GB

Betreft: [klager] datum: 7 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 februari 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De selectiefunctionaris is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het beroep te reageren en aan klager en diens raadsman mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, is de gelegenheid geboden om het beroep schriftelijk nader toe te
lichten

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het huis van bewaring (h.v.b.) Maashegge ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 8 december 2005 gedetineerd. Hij verbleef sinds 30 oktober 2006 in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Maashegge te Overloon. Op 9 februari 2007 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. Maashegge. Klager is op 22 maart 2007
geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis Zutphen. Die plaatsing is thans nog niet geëffectueerd.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beslissing van de selectiefunctionaris onjuist is gemotiveerd. Hij heeft geen dreigende houding aangenomen tegenover een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) toen deze hem informeerde over de uitslag van de
urinecontrole. Klager heeft die p.i.w.-er die dag wel tot tweemaal toe verzocht om te stoppen met zijn gedragingen en opmerkingen ten aanzien van klagers persoon. Klager heeft hem toen enkel gezegd dat dat personeelslid ofwel actie moest ondernemen
ofwel moest stoppen met zijn treiterijen. Klager heeft daarbij geen enkel fysiek gebaar gemaakt of bedreigende uitlatingen gedaan. Klager kan zich verenigen met de positieve uitslag van de urinecontrole. Hij is het er evenwel niet mee eens dat hem
verweten wordt dat hij een personeelslid zou hebben bedreigd.
In de beslissing op het bezwaarschrift heeft de selectiefunctionaris als grond voor de herselectie de positieve urinecontrole aangevoerd en op basis daarvan het bezwaar ongegrond verklaard. Deze grond wijkt af van de eerder in de selectiebeslissing
opgenomen grond van bedreiging van een personeelslid.
Die bedreiging kan overigens niet hard worden gemaakt. Klager ontkent een en ander en ook uit de verklaring van de betreffende medewerker kan niet worden afgeleid dat er sprake zou zijn geweest van een ernstige bedreiging door klager. Klager ontkent
verder reeds langer binnen de b.b.i. Maashegge ‘negatief’ in beeld te zijn geweest. Weliswaar voert de directeur van de b.b.i. dit aan, maar uit een emailbericht van een medewerkster van de b.b.i. blijkt slechts van een drietal kleine incidenten, die
niet kunnen worden vergeleken met hetgeen klager thans verweten wordt. Klager is voorts van mening dat de positieve uitslag van de urinecontrole in dit geval geen reden mag zijn voor een herselectie. Klager verkeerde op dat moment in moeilijke
persoonlijke omstandigheden en heeft toen softdrugs gebruikt omdat hij geen andere mogelijkheid zag om tot rust te komen. Klager is van mening dat die positieve uitslag, zulks temeer nu deze in eerste instantie niet als grond voor de
herselectiebeslissing is aangevoerd, geen reden mag zijn om hem terug te plaatsen naar een gesloten inrichting.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is door de directeur van de b.b.i. Maashegge aangeboden voor herselectie, zulks naar aanleiding van een positieve score op het gebruik van softdrugs en het zich op verbale en non-verbale wijze dreigend uitlaten in de richting van een medewerker
van de inrichting. Hierdoor zijn de orde en rust in de inrichting zodanig verstoord, dat een langer verblijf in de b.b.i. niet langer wenselijk was. Tevens is het vertrouwen geschaad met betrekking tot een goed verloop van regimair verlof. Omdat het
gebruik van softdrugs in detentie valt onder het drugsontmoedigingsbeleid, bestond er aanleiding om klager in afwachting van zijn definitieve herselectie te selecteren voor plaatsing in het h.v.b. Maashegge. Daarbij heeft meegewogen dat klager een
medewerker heeft bedreigd en dat hij met betrekking tot zijn gedrag en handelen sinds 13 november 2006 tot driemaal toe is gerapporteerd. Vooralsnog wordt klagers fasering voor plaatsing in een inrichting met een minder beveiligd regime met drie
maanden
uitgesteld. Na die periode zal worden bezien of klager alsnog in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. Op 22 maart 2007 is klager geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis Zutphen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

4. De beoordeling
4.1. Klager, die als passant ter herselectie in het h.v.b. is geplaatst, behoort, gelet op artikel 9, tweede lid, Pbw, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie heeft daarbij in aanmerking
genomen dat zowel in de selectiebeslissing als in de beslissing op het bezwaarschrift als gronden voor de herselectie worden genoemd klagers gedrag tegenover een personeelslid en de omstandigheid dat klager softdrugs heeft gebruikt tijdens detentie,
welke beide gronden voldoende aannemelijk zijn geworden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

In hetgeen door en namens klager is aangevoerd als reden voor het door hem erkende softdrugsgebruik, vindt de beroepscommissie geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven