Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7606/GB, 10 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7606/GB                  

Betreft [klager]            Datum 10 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 juli 2020 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De voorzitter van de beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. J. de Vries en [...], namens verweerder, gehoord op de zitting van 9 oktober 2020 in de PI Vught. Na de zitting hebben beide partijen ook nog een schriftelijke reactie toegestuurd. Die reacties zijn doorgestuurd aan de andere partij.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, aanvullingen daarop, de reacties van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er vinden in klagers strafzaak geen getuigenverhoren meer plaats bij de rechter-commissaris (RC), omdat de RC zich heeft teruggetrokken. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak start begin volgend jaar, maar tot die tijd worden er dus geen getuigen gehoord. Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) stelt dat de getuigenverhoren de belangrijkste reden zijn om klagers EBI-plaatsing te verlengen. Verweerder zou minstens bij het GRIP moeten navragen of dit (nog) klopt. In de aanvulling na de zitting heeft klagers raadsman een schrijven van de griffier van de rechtbank Amsterdam overgelegd waaruit blijkt dat de verhoren zijn geannuleerd. Dit schrijven is vollediger dan het GRIP-rapport van 13 oktober 2020.

De beroepscommissie heeft in RSJ 30 december 2019, R-19/4240/GB bepaald dat mogelijke concretisering van de GRIP-informatie is uitgebleven en moet worden overgelegd. Dat is nu, bijna een jaar later, nog steeds niet gebeurd. Klager verblijft straks tweeënhalf jaar in de EBI. Dit is ongekend. Naarmate het verblijf langer duurt, worden er volgens vaste jurisprudentie hogere eisen gesteld aan de verlengingsbeslissing. Nu de broer en de advocaat van de kroongetuige zijn doodgeschoten, lijkt verweerder het echter niet meer van belang te vinden om goed te motiveren. Anderen zijn veroordeeld voor de beide liquidaties.

Er is geen sprake van vluchtgevaar. Het gaat alleen om de maatschappelijke onrust. Er zijn echter meer gedetineerden beschoten en er zijn ook meer gedetineerden in klagers strafzaak. Die verblijven in grote meerderheid niet in de EBI.

Klager wordt impliciet verdacht van communicatie met de buitenwereld via derden. Klager betwist echter dat daarvan sprake zou zijn (geweest). Het is niet aannemelijk geworden dat klager die wens zou hebben. En als het wel zo zou zijn geweest, dan geldt dat er nu tweeënhalf jaar verstreken is. In de bestreden beslissing staat dat er in de afgelopen zes maanden geen nieuwe informatie is binnengekomen. Die periode omvat zelfs nog een deel van 2019. Een verblijf in de EBI heeft bovendien een enorme speciaal preventieve werking.

Het briefje van de reiniger in klagers cel zou in belang van het onderzoek niet zijn meegenomen uit de cel, maar er is slechts een foto van gemaakt. De informatie zou niet kunnen worden gedeeld vanwege de veiligheid van de reiniger. Het is in dat geval onbegrijpelijk dat klager dat briefje dan wel tot op de dag van vandaag in zijn cel heeft. De betreffende reiniger heeft zelfs post naar klager gestuurd in de EBI, met de vraag of hij op bezoek zou mogen komen. Gedetineerden in een (reguliere) inrichting hebben altijd contact met elkaar. Men vormt een kookgroepje, onderhoudt contact met de reiniger voor de was, enzovoorts. Dat kan klager niet worden tegengeworpen. Als die reiniger zou hebben gezegd dat hij aan derden boodschappen moest doorgegeven, dan zou het GRIP of het Openbaar Ministerie (OM) daarvan informatie moeten hebben.

De selectieadviescommissie heeft positief geadviseerd, vanwege liquidatiegevaar vanuit klager. Maar als de rapportages van het multidisciplinair overleg (MDO) worden bekeken, dan blijkt dat klager in de inrichting van onbesproken gedrag is. Als er enkel wordt beslist op basis van informatie van het GRIP en het OM, dan heeft deze procedure geen zin. Verweerder en de beroepscommissie dienen de informatie te toetsen.

Sinds de aanslag op klagers leven zit hij vast, in beperkingen. In maart 2019 is de broer van de kroongetuige vermoord, maar toen was er al een getuigebeschermingsprogramma. Klager is dus helemaal niet in staat geweest om druk uit te oefenen.

Klager heeft drie uur gepraat met de recherche. Hij heeft gezegd dat de kroongetuige achter de aanslag op zijn leven zit. Maar het OM houdt de kroongetuige het hand boven het hoofd. Het is duidelijk dat de kroongetuige heeft gelogen. Dat heeft ook in de media gestaan. De verklaring van de kroongetuige, die verder door niets wordt gesteund, maakt echter dat klager van vele delicten wordt verdacht en zorgt ervoor dat hij tot op heden in de EBI zit.

Het is onduidelijk waar de beroepscommissie zich in de vorige uitspraak (RSJ 1 oktober 2020, R-20/5859/GB) op heeft gebaseerd en of zij bewijzen heeft ingezien of dat zij zich slechts baseert op de informatie van het GRIP en het OM. Klager begrijpt dat hij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak in detentie zal moeten afwachten. Maar zelfs als hij in de EBI moet blijven, wil hij dat verkeerde informatie wordt rechtgezet. Er is wederom te laat beslist. Klager is echter niet geïnteresseerd in een geldbedrag voor het te laat beslissen.

Standpunt van verweerder

De beslissing is met name gebaseerd op informatie van het GRIP. Uit het GRIP-rapport van 30 december 2019 komt naar voren dat klager in het onderzoek Marengo wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van moorden en voor voorbereidingen voor moord. Volgens het OM is klager degene die de spotters heeft aangestuurd. Die informatie zou hij dan doorgeven aan R.T. en S.R., die deze informatie gebruikten om de moorden te laten uitvoeren. Klager wordt ervan verdacht dat hij in rechtstreeks contact stond met R.T. over de voorbereiding en uitvoering van de moord op C. en H.

Voorts volgt uit het GRIP-rapport dat het Marengo-proces in een cruciale fase is aangekomen. De verhoren van de kroongetuige bij de RC vonden vanaf begin januari 2020 plaats. Eerder in dit proces is gebleken dat rondom dergelijke cruciale momenten dreiging is ontstaan. Gewezen wordt op de moord op de broer van de kroongetuige, kort nadat bekend was gemaakt dat er een kroongetuige was, en op de moord op de advocaat van de kroongetuige, kort nadat de kroongetuige ter zitting was gehoord. Uit onderzoek is gebleken dat klager als direct contact en vriend van de kroongetuige hem in het verleden meerdere keren flink onder druk heeft gezet om zich terug te trekken als mogelijke getuige. Het OM houdt er rekening mee dat dit opnieuw zal worden geprobeerd. Daarnaast zou volgens het GRIP het gevaar voor liquidatie van klager nog steeds bestaan.

Op 16 december 2019 is R.T. aangehouden. R.T. wordt er onder meer van verdacht leiding te hebben gegeven aan de genoemde criminele organisatie. Een belangrijke andere leider, S.R., klagers broer, was toen nog voorvluchtig. Met de aanhouding van R.T. moet er rekening mee worden gehouden dat anderen zijn rol overnemen. S.R. beschikt kennelijk, net zoals R.T., over voldoende macht, mensen en middelen om langdurig onder de radar te blijven.

Het GRIP-rapport van 30 december 2019 maakt ook melding van een reële kans op ontvluchting. Klager en S.R. worden ervan verdacht nauw te hebben samengewerkt binnen de criminele organisatie en bij de uitvoering van moorden. Gezien de positie van S.R., zijn mogelijkheden om uit handen van politie en justitie te blijven en de nauwe samenwerking tussen de beide broers, bestaat er ook ten aanzien van klager een reële kans op ontvluchting. Het OM overweegt een levenslange gevangenisstraf tegen klager te eisen, waardoor klager niet veel meer te verliezen heeft.

Het meest recente GRIP-rapport is van 9 juni 2020. Daaruit blijkt dat het OM de volgende informatie heeft gedeeld. De voorlopige hechtenis van een (andere) broer van klager, Z.R., is door de rechtbank geschorst. Toen klager net was aangehouden, bleek uit onderzoek dat Z.R. bezig was met het regelen van telefoons die ten behoeve van klager de PI in zouden worden gesmokkeld. Het beeld bestond dat Z.R. klagers zaken buiten behartigde. Nu Z.R. weer op vrije voeten is, zou hij dat wellicht weer kunnen doen. S.R. is inmiddels aangehouden in Colombia. Hij wacht op uitlevering aan Nederland. Er is op dit moment vanuit Nederland weinig zicht op diens eventuele communicatie. Het OM ziet dat als een risico, ook als het gaat om klagers detentie.

De inhoudelijke behandeling van het Marengo-proces zal waarschijnlijk begin volgend jaar starten. Tot die tijd zouden de verhoren door de RC plaatsvinden. Er zullen ook getuigen worden gehoord naar aanleiding van verklaringen van klager, waarin hij de kroongetuige beschuldigt van allerlei incidenten. Het OM vindt het van groot belang dat klager die getuigen niet kan sturen of beïnvloeden, mede gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten waarvan klager wordt verdacht. De kans is te groot dat klager kan communiceren met de buitenwereld, als hij in een normaal beveiligde inrichting wordt geplaatst.

Het Operationeel Overleg heeft aan klager een extreem hoog risicoprofiel toegekend, gelet op de liquidatiedreiging richting én vanuit klager, zijn contacten binnen het criminele samenwerkingsverband (CSV) en de mediagevoeligheid van zijn zaak. Klager staat op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (de GVM-lijst). De laatste lijst dateert van 13 juli 2020.

Klager heeft ervan afgezien om zijn bezwaren tegen de voorgenomen beslissing kenbaar te maken, omdat hij wil worden gehoord door ‘een rechtvaardig persoon’ die het OM en het GRIP controleert.

De directeur van de PI Vught acht verlenging van klagers plaatsing in de EBI aangewezen, mede gelet op de grote maatschappelijke onrust die zal ontstaan als klager zou ontvluchten of vanuit detentie zijn crimineel handelen zou voortzetten. De selectieadviescommissie van de EBI heeft eveneens geadviseerd tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

Klager heeft nog altijd veel macht binnen het CSV. Hij heeft veel kennis over de kroongetuige en diens familie door hun gewezen sterke vriendschap. Mocht klager ontvluchten, dan zal het CSV hem helpen om onder de radar te blijven.

Verweerder ziet geen reden om te twijfelen aan de informatie van het GRIP, het OM en de inrichting. Er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Er is sprake van actuele, concrete en betrouwbare informatie waaruit blijkt dat in klagers geval niet met een milder regime kan worden volstaan.

In de EBI worden al klagers contacten en die van zijn medegedetineerden gemonitord. In andere inrichtingen bestaat altijd de mogelijkheid dat medegedetineerden voor klager contact onderhouden met de buitenwereld, dus ook als klagers contacten zouden worden gemonitord. Klager heeft bovendien eerder vanuit een reguliere inrichting gecommuniceerd via binnengesmokkelde telefoons. Hij heeft daarmee laten zien dat hij, ondanks dat aan hem beperkende maatregelen waren opgelegd, in staat was om mensen te mobiliseren om zaken voor hem te regelen.

Als er nieuwe informatie was over liquidatiedreiging of vluchtgevaar, dan had dat in het verweerschrift gestaan. Maar hoewel in de afgelopen zes maanden niet is gebleken dat klager zich heeft beziggehouden met plannen die duiden op ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar of voorgezet crimineel handelen, zijn deze risico’s onverminderd aanwezig. Deze risico’s zijn alleen uit te sluiten door klagers verblijf in de EBI te verlengen, zodat al klagers contacten met derden gecontroleerd kunnen worden. In een reguliere inrichting hebben gedetineerden (geen of) verschillende GVM-maatregelen. In de EBI gelden dezelfde maatregelen voor alle gedetineerden, dus zijn de (externe) contacten beter te monitoren. Er zou wel onderzocht kunnen worden wie er nu op de afdeling met intensief toezicht (AIT) van de PI Leeuwarden verblijven, maar dat kan heel snel weer anders zijn. Bovendien verblijven op de AIT ook gedetineerden aan wie geen GVM-maatregelen zijn opgelegd.

De informatie over de afgelaste getuigenverhoren is nieuw. Verweerder heeft hierover (na de zitting) navraag gedaan bij het GRIP. Eind oktober of begin november 2020 zal de rechtbank beslissen wanneer de getuigenverhoren alsnog zullen plaatsvinden en of de rechtbank die verhoren zal doen of een nieuwe RC. De verhoren zullen in elk geval alsnog plaatsvinden, dus het risico op beïnvloeding is onverminderd aanwezig.

De bestreden beslissing is wederom te laat genomen. Dat is slordig. Degene die de beslissing neemt en de selectieadviescommissie zijn hier op gewezen.

3. De beoordeling

Het wettelijk kader

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

Onder voortgezet crimineel handelen wordt (op grond van artikel 1, onder o, van de Regeling) verstaan het handelen van een gedetineerde dat is gericht op:

-    het voortzetten van dan wel deelnemen aan een samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft;

-    het ongeoorloofd beïnvloeden van het eigen dan wel van een ander strafproces; of

-    het anderszins begaan van ernstige misdrijven.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klagers situatie

Klager is sinds 18 december 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 5 juli 2018 in de EBI. Het beroep richt zich tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI per 15 juli 2020.

Formeel: er is te laat beslist

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de bestreden beslissing te laat is genomen (vergelijk onder meer RSJ 1 oktober 2020, R-20/5859/GB waar – mutatis mutandis – hetzelfde speelde). De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren. Nu klager herhaaldelijk te kennen heeft gegeven geen waarde te hechten aan een financiële compensatie (althans om deze reden), ziet de beroepscommissie ervan af om een tegemoetkoming toe te kennen naar aanleiding van het geconstateerde gebrek.

Inhoudelijk: de feiten

Klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en van het opdrachtgeven tot liquidaties. Het strafproces ligt maatschappelijk zeer gevoelig, vanwege de ernst van de feiten en omdat de broer en de toenmalige advocaat van de kroongetuige gedurende het strafproces zijn doodgeschoten. Klager heeft tijdens zijn verblijf in reguliere inrichtingen meermaals geprobeerd meerdere telefoons naar binnen te smokkelen en aldus (geprobeerd) contact (te) onderhouden met de buitenwereld. Klager zou mogelijk ook via medegedetineerden, onder wie een reiniger, contact met de buitenwereld hebben gelegd of hebben willen leggen. Dat laatste leest de beroepscommissie in de bestreden beslissing echter niet meer terug, dus zij gaat ervan uit dat dat niet meer aan klagers verblijf in de EBI ten grondslag is (en wordt) gelegd. De communicatie via, althans de (pogingen tot) invoer van de mobiele telefoons wordt door klager echter niet (meer) betwist. In elk geval vindt de beroepscommissie die feiten voldoende aannemelijk.

Klagers strafproces duurt inmiddels al geruime tijd en zal – nog afgezien van een eventueel hoger beroep – ook nog geruime tijd in beslag nemen. Het feit dat de RC zich heeft teruggetrokken zal het proces niet versnellen. Dat neemt niet weg dat het strafproces zich op dit moment in een belangrijke fase bevindt. De getuigen zullen – zo begrijpt de beroepscommissie – op enig moment en wel op zo kort mogelijke termijn alsnog gehoord worden; de kroongetuige mogelijk door de rechtbank zelf. Eerder is op dergelijke momenten dreiging ontstaan (voornoemde liquidaties). De verhoren van de kroongetuige vinden deels op verzoek van klager plaats. Hij heeft de kroongetuige bij de recherche van het een en ander beschuldigd, volgens het OM eerder onder druk gezet en hij meent in elk geval dat deze valse verklaringen heeft afgelegd. Klager kent de kroongetuige en zijn familie erg goed.

Inhoudelijk: de toetsing van de bestreden beslissing aan artikel 6 van de Regeling

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt (waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is) en dat hij een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

Ten aanzien van het onaanvaardbare maatschappelijk risico bij ontvluchting zijn met name de ernst van de verdenkingen, de gevoeligheid van het strafproces en de fase waarin dat strafproces zich bevindt van belang. Weliswaar verblijven niet alle medeverdachten in de EBI, maar de gevoeligheid is (deels) geconcentreerd rond de kroongetuige en klager ging nu juist zeer nauw met hem om en heeft diverse beschuldigingen richting de kroongetuige geuit. Ook is van belang dat klager ervan wordt verdacht dat hij nauw contact had met degenen die leidinggaven aan de criminele organisatie. Het OM overweegt een levenslange gevangenisstraf tegen hem te eisen. Als klager zou ontvluchten is (volgens het GRIP) voorts de kans reëel dat hij hulp van het CSV zal krijgen om uit handen van politie en justitie te blijven, zoals dat ook bij R.T. en S.R. is gebeurd. Dat maakt het maatschappelijk risico bij ontvluchting nog onaanvaardbaarder.

Ten aanzien van het voortgezet crimineel handelen is klagers verhouding tot de kroongetuige eveneens van belang, maar dan in het kader van het ongeoorloofd beïnvloeden van het eigen strafproces. Die verhouding is niet zonder meer voldoende om beïnvloeding aan te nemen, maar wel in combinatie met de eerdere pogingen om mobiele telefoons naar binnen te smokkelen en de informatie vanuit het OM dat klager eerder druk zou hebben gezet op de kroongetuige. Ten aanzien van dit laatste merkt de beroepscommissie wel op dat zij het wenselijk vindt dat dit (al dan niet bij gelegenheid van een volgende beslissing) geconcretiseerd wordt, bijvoorbeeld wat betreft het moment (c.q. de periode) of de wijze waarop klager de kroongetuige onder druk heeft gezet.

Hoewel een voortdurend verblijf in de EBI een ingrijpend middel is, kan de bestreden beslissing – reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep inhoudelijk dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de datum van de verlengingsbeslissing. Zij vernietigt de bestreden beslissing en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en dat op 5 juli 2020 klagers verblijf in de EBI is verlengd tot en met 5 januari 2021. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven