Nummer R-19/5032/GA
Betreft [Klager] Datum 19 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in eigen cel, met televisie, wegens werkweigering omdat klager zich onterecht had ziek gemeld, ingaande op 15 maart 2019 (KA-2019-000085);
b. de beslissing klager terug te plaatsen in het basisprogramma (KA-2019-000086).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo heeft op 3 september 2019 de klachten gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend.
De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. A.F.M. Oudijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Almelo (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagcommissie om aan hem geen tegemoetkoming toe te kennen. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de motiveringsgebreken van de bestreden beslissingen zijn hersteld met de brief van de directie van 15 april 2019. In deze brief wordt niet vermeld waarom inzake de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf op een voor klager ongunstige wijze van de landelijke Sanctiekaart is afgeweken. Ook wordt hierin niet benoemd welk positief gedrag klager heeft laten zien en waarom, ondanks dit positieve gedrag, toch is besloten om klager te degraderen naar het basisprogramma.
Standpunt van de directeur
Verwezen wordt naar de rapportages die in beroep zijn meegezonden. Deze rapportages over klager hebben betrekking op zijn werkprestaties in de periode voorafgaand en tijdens de oplegging van de disciplinaire straf en voor wat betreft de degradatiebeslissing op zijn (gebrek aan) motivatie. Gelet hierop zou het toekennen van een tegemoetkoming onbillijk en onredelijk zijn. Aan klager zijn meerdere kansen geboden, maar zijn gedrag bleef ondermaats. Voor het overige heeft de directeur zijn standpunt, zoals ingenomen tegen over de beklagcommissie, gehandhaafd.
3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klagers beklag gegrond verklaard, maar aan klager geen tegemoetkoming toegekend. In haar uitspraak heeft de beklagcommissie daartoe overwogen dat de directeur de motiveringsgebreken, zowel ten aanzien van de beslissing strekkende tot de disciplinaire straf als de degradatiebeslissing, met zijn verweerschrift heeft hersteld en dat gelet daarop een tegemoetkoming niet redelijk is. Hiertegen richt zich het beroep van klager.
Disciplinaire straf
De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de directeur in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de landelijke (toen geldende) Sanctiekaart 2016 mag afwijken, maar dat een beslissing hiertoe gemotiveerd dient te worden (zie RSJ 19 april 2019, R-19/2793/GA). Anders dan de beklagcommissie, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur met de (aanvullende) motivering in zijn verweerschrift het motiveringsgebrek niet heeft hersteld. Onvoldoende duidelijk blijft waarom het aangewezen was om bij de strafoplegging ten nadele van klager van de landelijke Sanctiekaart af te wijken. Gelet hierop zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen en daarbij als maatstaf het gebruikelijke bedrag van €7,50 per dag voor opsluiting in een eigen cel hanteren. Nu aan klager een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in eigen cel is opgelegd, terwijl de landelijke Sanctiekaart 2016 uitgaat van twee dagen, ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een tegemoetkoming van €37,50 (5 x €7,50) toe te kennen.
Degradatiebeslissing
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de degradatiebeslissing onvoldoende is gemotiveerd, omdat (op basis van de toen geldende regelgeving) het vereiste “groene” dan wel “oranje” gedrag, niet is meegenomen in de beslissing. Dit is in strijd met vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie RSJ 25 juni 2018, R-68 en RSJ 25 november 2019, R-19/3133/GA). Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie, ook ten aanzien van de degradatiebeslissing, in tegenstelling tot de beklagcommissie, van oordeel dat de directeur het motiveringsgebrek (in een later stadium) niet heeft hersteld. Aan klager zal dan ook een tegemoetkoming worden toegekend van €30,-
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €67,50.
Deze uitspraak is op 19 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. E. Dinjens, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.
secretaris voorzitter