Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/4657/SGA, 3 november 2020, schorsing
Uitspraakdatum:03-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/4657/SGA                      

Betreft verzoekster      Datum 3 november 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoekster (hierna: verzoekster)

1. De procedure

De directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur) heeft op - zo begrijpt de voorzitter - 26 oktober 2020 aan verzoekster een ordemaatregel opgelegd, ter voorkoming van het gevaar van (verdere) besmetting met het coronavirus, ingaande op 26 oktober 2020 en eindigend op 5 november 2020.

Verzoeksters raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoekster om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoekster is aangevoerd dat er geen noodzaak bestaat voor het voortzetten van de opgelegde ordemaatregel. Verzoekster heeft zelf geen rechtstreeks contact gehad met haar ex-schoonmoeder, die positief is getest op het coronavirus. De personen die contact met verzoekster en de ex-schoonmoeder hebben gehad, zijn negatief getest op het coronavirus. Verzoekster is kennelijk zelf niet getest op het coronavirus en vertoont ook geen symptomen die duiden op besmetting.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat in heel Nederland momenteel aanvullende beperkingen gelden in verband met het coronavirus. Dit is voor iedereen een zeer moeilijke en onzekere situatie. De Dienst Justitiële Inrichtingen staat, net als de rest van Nederland, voor enorme uitdagingen. Het gesloten karakter van een inrichting vormt een extra risico voor de gezondheid van personeel en gedetineerden.

De directeur voert aan dat de ex-partner van verzoekster en haar oudste kind wel contact hebben gehad met de ex-schoonmoeder van verzoekster. Om die reden is besloten tot plaatsing van verzoekster in quarantaine door middel van een ordemaatregel. Ondanks dat de ex-partner van verzoekster en haar oudste kind negatief zijn getest op het coronavirus, is het risico op overdracht van het virus binnen een inrichting te groot. De directeur voert daartoe aan dat je, ook voordat je ziek wordt of klachten hebt, het virus al bij je kunt dragen en besmettelijk kunt zijn. Een inrichting betreft een gesloten setting, alwaar ook de veiligheid van de andere gedetineerden en personeel een verantwoordelijkheid van de directeur is. De directeur acht de voortzetting van de ordemaatregel noodzakelijk. Uit de nadere reactie van de directeur komt naar voren dat de ordemaatregel niet op schrift is gesteld en dat de ordemaatregel op 3 november 2020 beëindigd zal worden.

De voorzitter overweegt als volgt.

De oplegging van een ordemaatregel dient op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) aan vormvereisten te voldoen.

Gelet op het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid van de Pbw - waaronder onder b. de uitsluiting van deelname van activiteiten en onder c. de plaatsing in afzondering zijn opgenomen, waarvan uit de stukken niet duidelijk is geworden welke ordemaatregel aan verzoekster is opgelegd,- onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. De voorzitter stelt vast dat de bestreden beslissing niet door de directeur op schrift is gesteld.

Zodoende kan ook niet vastgesteld worden of verzoekster voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel door de directeur is gehoord. Artikel 57, eerste lid, van de Pbw schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist omtrent b. de uitsluiting van deelname van activiteiten of c. de plaatsing in afzondering. Het horen kan achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De voorzitter constateert dat in onderhavig geval niet gebleken is dat van deze uitzonderingen sprake is.

Nu de bestreden beslissing niet op schrift is gesteld en niet vastgesteld kan worden of verzoekster is gehoord door de directeur voorafgaand aan de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel, is de bestreden beslissing genomen in strijd met de wet. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

De voorzitter merkt nog op dat de directeur de bevoegdheid heeft om – met in achtneming van alle geldende vormvereisten – een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van verzoekster.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 3 november 2020 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven