Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6667/GV, 3 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6667/GV

    

           

Betreft [Klager]

Datum 3 november 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Plas, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Door verweerder wordt de ernst van de situatie waarin klager verkeert niet betwist. Klager is ernstig ziek en zit in de laatste fase van zijn leven. Desondanks wordt het verzoek tot strafonderbreking afgewezen, terwijl er duidelijk sprake is van bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer en dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Vanwege de strenge coronamaatregelen is het voor klager niet mogelijk bezoek te ontvangen en zijn familie kan hem dan ook niet steunen in deze tijd. Klager kan verblijven bij zijn dochter. De politie heeft dit adres goedgekeurd. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan in de Penitentiaire Inrichting (PI) en er is evenmin een maatschappelijk belang dat een strafonderbreking in de weg zouden kunnen staan.

Klager is op 23 april 2020 in vrijheid gesteld in afwachting van de beslissing van het door hem ingediende gratieverzoek. Het gratieverzoek is ingewilligd. Nu aan klager gratie is verleend, verzoekt hij enkel het beroep gegrond te verklaren en aan hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen voor de periode vanaf de afwijzing van het verzoek (8 april 2020) tot aan zijn invrijheidstelling (23 april 2020).

 

Standpunt van verweerder

Het door klager ingediende gratieverzoek is gehonoreerd. Klager is, volgens de registratiekaart, op 22 april 2020 in vrijheid gesteld. Om die reden is het belang aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komen te ontvallen. Het verzoek is klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

 

Uitgebrachte adviezen

Het Openbaar Ministerie en de directeur van de PI Lelystad hebben positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot strafonderbreking. De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is op 17 februari 2017 in Noorwegen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar en zes maanden, wegens het invoeren van een grote hoeveelheid (hard)drugs. Hij is sinds 20 juli 2017 in Nederland gedetineerd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 27 augustus 2023. Klager is op 22 april 2020 in vrijheid gesteld, in afwachting van de beslissing op het door hem ingediende gratieverzoek. Op 25 mei 2020 is dit gratieverzoek ingewilligd.

Zoals blijkt uit de stukken, is het verzoek tot gratie toegewezen en verblijft klager inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie zal het beroep toch inhoudelijk behandelen, nu namens klager is verzocht om een financiële tegemoetkoming toe te kennen voor de periode tussen de afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking op 8 april 2020 tot aan zijn invrijheidstelling op 23 april 2020 (de beroepscommissie begrijpt 22 april 2020 nu dat uit de registratiekaart blijkt).

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In artikel 37 van de Regeling, welk artikel een nadere invulling geeft aan artikel 34 van de Regeling, is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk en psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Een dergelijk verzoek dient onderbouwd te worden aan de hand van medische stukken. Niet ter discussie staat dat klager ernstig ziek is. Volgens het advies van de medisch adviseur komt klager niet meer in aanmerking voor curatieve (genezende) behandeling en is overlijden op niet al te lange termijn te verwachten. Uit dit advies volgt ook dat klager (tijdens het indienen van het verzoek) nog detentiegeschikt was, dat aan klager op dat moment nog voldoende zorg kon worden aangeboden vanuit de PI alsmede dat hij zelfstandig en mobiel was.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het dossier biedt geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat sprake was van dringende redenen van lichamelijke en psychische aard en dat deze omstandigheden aan de voorzetting van detentie in de weg stonden. Dat klager, vanwege de coronamaatregelen, geen bezoek kon ontvangen, doet hieraan niet af. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven