Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2122/TA, 8 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2122/TA

betreft: [klager] datum: 8 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.F. Fabisch, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 augustus 2006 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.F. Fabisch, en namens het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen
(hierna: de inrichting) [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft separatie op 2 januari 2006 vanwege ernstige vermoedens van betrokkenheid van klager bij handel in harddrugs in de inrichting, alsmede signalen die wijzen op intimidatie van medepatiënten door klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag had zowel formeel als materieel gegrond verklaard moeten worden.
Niet is gebleken dat het hoofd van dienst destijds bevoegd was de separatiebeslissing te nemen. Voorts komt de verdenking van klagers betrokkenheid bij drugshandel slechts voort uit mondelinge verklaringen van medepatiënten. Er is nimmer sprake geweest
van een concrete verdenking op grond van concrete vermoedens. Nader onderzoek is nimmer gedaan. Hij heeft personeel gevraagd om welke harddrugs het zou gaan, maar hem werd gezegd dat hij dat maar moest vertellen. Klager weet er tot op de dag van
vandaag
niets van, maar heeft deswege wel een reeks van maatregelen moeten ondergaan.
Bovendien blijkt achteraf dat de grondslag aan de separatie is komen te ontvallen. Volgens een overgelegde brief van 20 oktober 2006 van de officier van justitie te Utrecht aan de voorzitter en leden van de rechtbank te Utrecht heeft de
getuige-deskundige van de inrichting tijdens de verlengingszitting van 11 oktober 2006 verklaard dat tijdens bezoek van de echtgenote aan klager in de inrichting drugs in een kinderwagen zijn aangetroffen, maar heeft de inrichting op 18 oktober 2006
aangegeven dat toen geen drugs zijn aangetroffen maar een mobiele telefoon.
Klager heeft verder nimmer van personeel gehoord dat hij intimiderend zou overkomen. Klager weet niet wat er gespeeld heeft, maar hij is nimmer intimiderend geweest.
Ook nu heeft hij nog last van het gebeuren. Door de onterechte verdenkingen is hij overgeplaatst naar De Linge te Vught. Bovendien gaat het slecht met de relatie met zijn echtgenote.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De tijdens bezoek aangetroffen contrabande waarvan door klagers raadsman wordt gesproken, staat los van de onderhavige zaak. Separatie van klager was nodig voor onderzoek om duidelijkheid te kunnen verkrijgen over de geruchten van medepatiënten over
klagers betrokkenheid bij drugshandel en intimidatie door klager. Zodra de separatie niet meer noodzakelijk was, is deze beëindigd en gevolgd door afzondering.

3. De beoordeling
Artikel 59, eerste lid, Bvt bepaalt dat een lid van de commissie van toezicht niet deelneemt aan de behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft.
Een lid van de beklagcommissie was als maandcommissaris betrokken bij bemiddeling inzake klagers onderhavige klacht. Reeds om die reden zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen.

De Bvt behoudt de beslissing tot het opleggen van separatie voor aan het hoofd van de inrichting en zijn plaatsvervangers.
De bestreden separatiebeslissing is op 2 januari 2006 genomen door een hoofd van dienst, tevens plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting. Genoemd hoofd van dienst staat als plaatsvervangend hoofd van de inrichting vermeld op een op 20 oktober
2004 door het ministerie van Justitie aan de Raad verstrekte lijst van hoofden van tbs-inrichtingen en hun plaatsvervangers. Blijkens een brief van 6 april 2006 van de Raad van Bestuur van de Pompestichting is het hoofd van de inrichting in vervolg op
brieven van 27 juli 2005 en 22 februari 2006 gemachtigd om acht hoofden van dienst als plaatsvervangend hoofd van de inrichting aan te wijzen, onder wie bovenbedoeld hoofd van dienst. De bestreden beslissing is derhalve bevoegd genomen.

In de inrichting heeft een grootschalig onderzoek plaatsgevonden naar handel in en gebruik van drugs. Op het moment van separatie van klager waren ernstige vermoedens ontstaan dat hij betrokken was bij handel in harddrugs in de inrichting en dat hij
medepatiënten intimideerde. Deze vermoedens zijn ontstaan nadat verscheidene medepatiënten in dit verband klagers naam hadden genoemd. Separatie om deze vermoedens te kunnen onderzoeken en om de veiligheid in de inrichting te handhaven kan, bij
afweging
van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden genoemd.

De inrichting heeft over het onderzoek en de resultaten daarvan geen verklaring gegeven. De noodzaak van het voortduren van de separatie tot 13 februari 2006 is niet onderbouwd. De enkele verklaring dat de separatie is beëindigd zodra dit mogelijk was,
is in dit verband onvoldoende.
Het beklag zal derhalve gegrond worden verklaard voor zover dit de duur van de separatie betreft, waar deze langer dan een week heeft geduurd.

Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 40 ,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond voor zover het de duur van de separatie betreft, en voor het overige ongegrond.
Zij bepaalt de te laste van de inrichting komende tegemoetkoming aan klager op
€ 40,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 8 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven