Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5967/GA, 4 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/5967/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 4 november 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, ingaande op 18 september 2018 om 15:00 uur en eindigend op 23 september 2018 om 15:00 uur, opgelegd vanwege het niet opvolgen van meerdere opdrachten van het personeel, waardoor het personeel genoodzaakt was het alarm in te drukken.

De beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft op 22 oktober 2019 het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,- alsmede een extra bezoek zonder toezicht (BZT) moment en voor het overige ongegrond verklaard (ZB-2018-628). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zuyder Bos, gehoord op de zitting van 30 september 2020 in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 18 september 2018 een disciplinaire straf opgelegd gekregen van vijf dagen eigen cel, zonder televisie. Omdat in de beschikking tot oplegging van de disciplinaire straf  stond vermeld dat de straf om 15:00 uur was ingegaan, terwijl deze feitelijk al vanaf 8:30 uur was ingegaan, is het beklag in zoverre door de beklagrechter gegrond verklaard en heeft klager ter compensatie een extra BZT-moment toegekend gekregen. Voor het weigeren van een opdracht van het personeel kan maximaal drie dagen eigen cel opgelegd worden. Nu klager hier vijf dagen eigen cel voor heeft gekregen, heeft de beklagrechter ook voor wat betreft de duur van de opgelegde disciplinaire straf het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van €15,- toegekend. Klager kan zich niet met deze tegemoetkoming van €15,- verenigen nu hij zestien maanden op de uitspraak heeft moeten wachten. Klager is dan ook van mening dat het lange wachten verdisconteerd had moeten worden in de hoogte van de tegemoetkoming. Klager houdt immers ook de directie verantwoordelijk voor een voortvarende afdoening van het beklag bij de beklagrechter. Doordat klager twee dagen te lang op zijn cel door heeft moeten brengen, heeft hij twee dagen loon misgelopen à €5,- per dag en de televisie kost €3,- per week, waardoor klager dus met €2,- is gecompenseerd voor het ongemak en het lange wachten op de uitspraak. Voorts is klager van mening dat hij nog een extra BZT-moment had moeten krijgen. Op het moment dat een disciplinaire straf wordt opgelegd, krijgt de gedetineerde automatisch bericht dat hij zes weken geen BZT-momenten kan krijgen. Nu de directie al wist dat zij fout zat, is klager desondanks wel een BZT-moment ontnomen. Klager had dus naast het BZT-moment dat hij ter compensatie voor de gemaakte fout heeft gekregen, nog een extra BZT-moment moeten krijgen aangezien het reguliere BZT-moment niet door is gegaan.

 

Standpunt van de directeur

Het was in de locatie Zuyder Bos destijds de gewoonte om een straf in te laten gaan vanaf het moment dat een gedetineerde - middels een bewaardersarrest - in afzondering was geplaatst. Er is dus geen sprake van een gebrek in de beschikking. Evenwel heeft klager hiervoor ter compensatie een extra BZT-moment gekregen. De opgelegde disciplinaire straf is niet in het geding, die is terecht opgelegd. De straf is weliswaar te lang opgelegd, maar daar is klager voor gecompenseerd. Aan klager is terecht een disciplinaire straf opgelegd wegens het niet opvolgen van instructies waardoor ook nog eens alarm moest worden gemaakt. Klagers BZT is derhalve terecht weggevallen. Klager dient dus niet nog een extra BZT-moment te krijgen. Het is heel vervelend dat het zo lang heeft moeten duren voordat er uitspraak is gedaan door de beklagrechter, echter de directeur kan daar ook niets aan doen.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat, nu degene die beroep instelt daardoor niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren, het oordeel van de beklagrechter dat er een formeel gebrek aan de disciplinaire straf kleeft, in beroep moet worden gerespecteerd. Verder stelt de beroepscommissie voorop dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de door de beklagrechter toegekende tegemoetkomingen.

Klager heeft in verband met het door de beklagrechter vastgestelde formele gebrek in de beslissing als tegemoetkoming een extra BZT-moment gekregen. De beroepscommissie is van oordeel dat er geen grond is om klager nóg een extra BZT-moment toe te kennen. Klager is immers als gevolg van de terecht opgelegde disciplinaire straf zijn BZT-moment kwijtgeraakt. Dat de straf twee dagen te lang is opgelegd doet hier niet aan af. Bovendien is klager hiervoor reeds gecompenseerd door de tegemoetkoming van €15,-. Ten aanzien van de compensatie die klager wenst voor de omstandigheid dat er een aantal maanden verstreken zijn voordat de beklagrechter uitspraak heeft gedaan merkt de beroepscommissie op dat de wetgever geen rechtgevolgen heeft verbonden aan de in artikel 67, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet vermelde termijn van vier weken. Uiteraard acht de beroepscommissie vanuit het oogpunt van een juiste rechtsbedeling het van groot belang dat voortvarend en met inachtneming van bovenbedoelde termijn op een beklag wordt beslist, maar zij kent aan klager hier geen extra tegemoetkoming voor toe. De beroepscommissie kan zich dan ook verenigen met de toegekende tegemoetkoming van €15,-. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door

mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven