Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2081/GM, 30 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2081/GM

betreft: [klager] datum: 30 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuid-Oost, locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 augustus 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 3 december 2004 in de p.i. Amsterdam.
Klager is niet ter zitting verschenen, naar later bleek omdat hij zich aan zijn detentie had onttrokken.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Roermond is niet ter zitting verschenen.
Wegens het ontbreken van het medisch dossier is dit na de zitting opgevraagd. Na herhaaldelijk vragen bleek het archief, waar klagers dossier opgeborgen was geweest, omdat hij zich aan zijn detentie had onttrokken, de bedoeldestukken niet te kunnen verstrekken, omdat klager inmiddels weer was ingesloten in de p.i. Zuid-Oost, locatie Maashegge te Overloon. Van daaruit zijn de medische stukken uiteindelijk aan het secretariaat gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 3 juni 2004, betreft het tekortschieten van de medische behandeling na klagers ontslag uit het ziekenhuis.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Op 10 mei 2004 zijn er twee gezwellen en bijballen weggehaald. Klager mocht van de specialist uit het ziekenhuis. Enkele dagen na terugkeer in de inrichting (in het weekend) kreeg klager eenenorme bloeding. Hij heeft om een arts gevraagd. Deze kwam niet, klager moest tot maandag wachten. Toen was er dood vlees zichtbaar, volgens de arts zou dit normaal zijn. Op donderdag kwam klager weer terug bij de arts en was desituatie ernstig verslechterd, waarna er een afspraak voor opname in het ziekenhuis werd gemaakt.

Namens de inrichtingsarts is op het beroep gereageerd door de unit-directeur. Deze gaf aan dat de inrichtingsarts vijf dagen per week aanwezig is. Na 17.00 uur en in het weekend kan contact opgenomen worden met de huisartsenpost.Vanuit de medische dienst was er geen melding aan personeel gedaan dat bij klager complicaties zouden kunnen optreden. De melding van de bloeding is door klager niet in het weekend, maar volgens de dienstdoende piw-er in nacht vandinsdag 11 mei 2004 op woensdag 12 mei 2004 gedaan. Na overleg met collega’s is aangegeven dat er geen noodzaak was een arts te raadplegen, mede omdat klager die dag al bij de medische dienst was geweest, en dat dit wel zou gebeurenals de klachten zouden verergeren. Nadien is geen melding van klager meer binnengekomen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken het volgende vast. Klager heeft op 10 mei 2004 in het ziekenhuis poliklinisch een urologische ingreep ondergaan wegens beiderzijds spermatocile (verwijdering van de zaadbuisjes). Deingreep betrof een epididymecfomie (verwijdering van de bijballen). Het postoperatieve beloop was ongestoord. Klager kon in goede algemene conditie worden ontslagen. Klager is op eigen verzoek in verband met zijn bezoek en op eigenverantwoording eerder ontslagen dan gepland, namelijk op 10 mei 2004. Blijkens de medische registratiekaart mocht klager bij pijn ibuprofen verstrekt worden. Op 11 mei 2004 blijkt ibuprofen onvoldoende te werken en wordt hemeenmalig diclofenac verstrekt. Op 12 mei 2004 heeft klager veel pijn aan de teelballen kan hij geen houding aannemen. Hem wordt diclofenac verstrekt en hij wordt tevens in de middag door de arts gezien. Op 13 mei 2004 gaat klageraanvankelijk werken, maar daarvan keert hij met veel pijnklachten terug. Geadviseerd wordt de dag erna niet te werken. Op 17 mei 2004 wordt klager wederom door de arts gezien naar aanleiding van een lichte nabloeding. In een briefaan de raadsman van klager geeft de inrichtingsarts op 17 mei 2004 desgevraagd aan dat klager nog scrotale pijnklachten had, dit in het kader van een lichte nabloeding met hematoom vorming. De zwelling was enkele dagen na deoperatie al duidelijk verminderd.
Na controles door de medische dienst op 19, 21 en 24 mei 2004 wordt klager, omdat de wond gaat wijken, op 24 mei 2004 door een arts gezien. Deze constateert een vieze, grote, wat rafelige wond van het scrotum, en regelt eenspoedconsult bij de uroloog. Op 25 mei 2004 wordt klager door de uroloog gezien. Deze stelt een necrotische rechter-testis vast, waarvoor klager op 27 mei 2004 geopereerd wordt.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan worden afgeleid dat klager na terugkeer uit het ziekenhuis in zijn klachten serieus is genomen en hij ook regelmatig door arts en medische dienst is gezien. Zodra duidelijk werd dat, andersdan verwacht, de klachten ernstiger bleken te zijn, is klager acuut verwezen naar het ziekenhuis en aldaar behandeld.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 30 mei 2005

secretaris voorzitter

Naar boven