Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/0444/GB, 7 april 2005, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/444/GB

Betreft: [klager] datum: 7 april 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. P.H.W. Spoelstra, namens

[klager], verder te noemen klager,
en van een door klager zelf ingediend beroepschrift,

beiden gericht tegen een op 14 februari 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Alphen aan den Rijn ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 juli 2003 gedetineerd. Hij verbleef in zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Scheveningen te ‘s-Gravenhage. Op 10 maart 2005 is hij, na tijdelijk ter herselectie te hebben verbleven in het huis vanbewaring Zoetermeer, overgeplaatst naar de gevangenis Alphen aan den Rijn, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager onderging een gevangenisstraf van veertien maanden. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 30 december 2003. Thans ondergaat hij een gevangenisstraf van tien maanden. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 12 mei 2005.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Er is van de selectiefunctionaris geen reactie ontvangen op het namens klager ingediende aanvullende bezwaar en ook heeft de selectiefunctionaris de namens klager opgevraagde rapportage niet toegezonden. Voorts heeft deselectiefunctionaris geen rekening gehouden met het bericht van D&S omtrent eventueel door klager te verrichten werkzaamheden, terwijl daar namens klager wel om was gevraagd. De selectiefunctionaris heeft enkel het onderhavigeincident als beoordelingspunt genomen en klagers opstelling en gedrag met betrekking tot zijn resocialisatie buiten beschouwing gelaten. De selectiefunctionaris heeft onvoldoende diepgaand onderzoek gedaan naar de omstandigheden diehebben geleid tot de beslissing van de directeur om klager voor te dragen voor herselectie. Indien de selectiefunctionaris een en ander beter zou hebben onderzocht, was duidelijk geweest dat het betreffende voorval had kunnen wordenvoorkomen door klager, toen hij aangaf klachten te hebben, in contact te brengen met de inrichtingspsycholoog. Klager wil zijn detentie graag op een zo positief mogelijke manier kunnen afsluiten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in de z.b.b.i. Scheveningen. Op maandag 17 januari 2005 is bij hem een urinecontrole afgenomen. De uitslag van die controle, welke op 19 januari 2005 werd ontvangen, gaf een positieve score op THC, te weten met eenwaarde van 201, te zien. Dit is een behoorlijke overschrijding van de gehanteerde grenswaarde van 100. Klager heeft toegegeven op 17 januari 2005, na een bezoek aan de reclassering, een koffieshop te hebben bezocht. Gelet op de inde z.b.b.i. geldende regels, waarbij gebruik van softdrugs niet is toegestaan, is klager voorgedragen voor overplaatsing. Klager was bekend met die regels en had kunnen weten wat de gevolgen van zijn gedrag konden zijn. Indienklager zulke goede vooruitzichten had voor zijn verdere detentiefasering, had hij een andere keuze moeten maken en geen softdrugs moeten gebruiken.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Alphen aan den Rijn is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Voorzover door en namens klager is aangevoerd dat de selectiefunctionaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het voorbereiden en nemen van zijn beslissing op het bezwaarschrift, overweegt de beroepscommissie dat eendergelijke onzorgvuldigheid niet aannemelijk is geworden.
Klager heeft niet bestreden tijdens zijn detentie softdrugs te hebben gebruikt. Het gebruik van softdrugs tijdens detentie is niet toegestaan. Zulks geldt des temeer in een z.b.b.i., waar van de daar verblijvende gedetineerden eengrote mate van verantwoordelijkheid mag worden verwacht. De beroepscommissie heeft geen reden voor de aanname dat klager niet bekend was met dat verbod op het gebruik van softdrugs. Daaruit volgt dat klager, door die softdrugs tegebruiken, zelf een verder verblijf in een z.b.b.i. in de waagschaal heeft gesteld. Nu klager de mogelijkheid had om reeds tijdens zijn detentie werkzaamheden te verrichten voor Delict en Samenleving Midden-Nederland, had het voorde hand gelegen dat hij er alles aan zou hebben gedaan om die mogelijkheid te benutten. Het tegendeel is evenwel gebleken.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is daarom, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht omtrent het niet bieden van adequate gedragskundige ondersteuning doet daaraan niet af.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 april 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven