Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2435/GA, 10 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2435/GA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 oktober 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2005, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouwe mr. J. Steenbrink en [...], unit-directeur bij voormelde p.i. Klager is op 5 januari 2005 door een lid van de Raadgehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het op 26 juli 2004 bij een celinspectie kennisnemen van de inhoud van geprivilegieerde post.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager, die inmiddels in een andere inrichting verblijft, is op 5 januari 2005 door een lid van de Raad gehoord. Van hetgeen klager naar voren heeft gebracht, is verslag gemaakt, welk verslag aan klager, zijn raadsvrouwe en dedirecteur is gezonden en waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De inhoud daarvan geldt – voor zover in het kader van dit beroep van belang – als ingevoegd.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt voorts nog als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar de pleitnota zoals die is overgelegd bij de beklagcommissie. Het betreft een welles-nietes verhaal.Volgens klager zaten, na de celinspectie, poststukken van de Raad in enveloppen van de beklagcommissie en omgekeerd. Daarom heeft klager aangenomen dat zijn geprivilegieerde post gecontroleerd en gelezen was. Klager heeft daarvervolgens bij het personeel over geklaagd. Dat deed hij mede omdat eerder een klacht tegen soortgelijk gedrag door de beklagcommissie gegrond was verklaard. De vraag of er sprake is geweest van valselijk beschuldigen, isafhankelijk van het antwoord op de vraag of de post feitelijk wel of niet gelezen is. Op zich zou geprivilegieerde post die ter controle uit de enveloppe wordt gehaald, in aanwezigheid van klager uit die enveloppe gehaald moetenworden. Praktisch zou dat ook heel goed mogelijk zijn door met dat deel van de controle te wachten tot het einde van een celcontrole.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is verslag opgemaakt terzake van het feit dat klager het personeel beschuldigde van het lezen van zijn geprivilegieerde post. Bij de afhandeling van het verslag gaf klager aan enkel te hebben gezegd dat er door het controlerendepersoneel verkeerd was omgegaan met geprivilegieerde post. Het verslagleggende personeel was echter duidelijk en gaf aan dat klager hen had beschuldigd van het lezen van zijn geprivilegieerde post. Terzake van die beschuldiging ende wijze waarop klager zich heeft gedragen, is aan hem de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. De betreffende celinspectie was buiten klagers aanwezigheid. Dat gebeurt altijd op die manier, zulks in verband met hetveiligheidsaspect. Eenmaal uitgereikte geprivilegieerde post wordt door de directeur gelijkgesteld met de overige voorwerpen op cel. De betreffende enveloppen waren immers al in aanwezigheid van klager geopend. Bij een celcontroleals de onderhavige mogen volgens de directeur de poststukken uit de enveloppen gehaald worden en er mag dan worden gecontroleerd op contrabande. De geprivilegieerde post is niet gelezen door personeel. De betreffende brieven zijndoor het personeel in het geheel niet uit de enveloppen gehaald. Er is enkel handmatig gecontroleerd op aanwezigheid van contrabande. Aan klager is een en ander duidelijk uitgelegd. Klager heeft bij de afhandeling van het verslaggeprobeerd zijn gedrag te verzachten. Het rapport was aanleiding voor een bestraffing. Hij was heel beschuldigend naar het personeel. Klager stelde zich daarbij niet eerlijk op. Alle achtergronden, dus ook klagers gedrag naar dedirecteur en naar het personeel toe, waren voor de directeur aanleiding om over te gaan tot de onderhavige strafoplegging.

3. De beoordeling
Uitgangspunt is dat post, verzonden aan of afkomstig van personen of instanties bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de Pbw (de zogenaamde geprivilegieerden), slechts mag worden gecontroleerd in het bijzijn van degedetineerde. Daargelaten de vraag of dit ook geldt indien die geprivilegieerde post reeds bij de uitreiking in het bijzijn van de gedetineerde is gecontroleerd, wordt, gezien de verklaring van de directeur, door de beroepscommissieniet aannemelijk geacht dat klagers op zijn cel aanwezige, geprivilegieerde post anders dan op contrabande is gecontroleerd. Voor een dergelijke controle is de aanwezigheid van klager niet vereist. Gelet daarop kan niet wordengezegd dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk enonbillijk wordt geacht. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie en het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. D.J. Dee, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 februari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven