Bepalingen | Toelichting |
1.1. Inleiding |
1.1.1. Doel
van het Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van
schietinrichtingen |
10. Het Voorschrift
voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen is
bedoeld om de risico’s verbonden aan de constructie en het
gebruik van schietinrichtingen bij het Ministerie van Defensie
zoveel mogelijk te beperken door het stellen van interne regels
binnen de kaders van de wetgeving, zoals de Wet milieubeheer en
de Arbeidsomstandighedenwet. Hiermee wordt een aanvaardbaar
beschermingsniveau voor mens en milieu nagestreefd. |
|
20. Onder
schietinrichtingen in dit voorschrift worden verstaan
schietbanen, bijzondere banen en schietkampen. |
|
30. Binnen het
Ministerie van Defensie zijn de volgende typen schietinrichting
in gebruik: Schermenbaan; Poortbaan; Poortkokerbaan; Kokerbaan; Vrije
schietbaan; Binnenbaan; Handgranaatbaan; Schietbaan
voor tactisch optreden (gevechtsbaan); Schietfaciliteit
voor Close Quarter Battle; Schietbaan
t.b.v. beproevingen; Schietbaan
voor grootkaliber, vlakbaan; Schietbaan
voor grootkaliber, krombaan; Schietkamp; Oefendorp; Springterrein.
|
|
1.1.2. Geldigheid
van het Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van
schietinrichtingen |
10. Dit voorschrift
is van toepassing op de inrichting en het gebruik van alle
schietinrichtingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden (en
Aruba) die in beheer zijn bij het ministerie van Defensie. |
|
20. Dit voorschrift
is van toepassing voor krijgsmachten van bezoekende mogendheden
voor zover zij gebruik maken van schietinrichtingen in beheer bij
het Ministerie van Defensie. |
|
30. Dit voorschrift
is van toepassing op het gebruik van schietinrichtingen in het
buitenland tenzij lokale wet- en regelgeving van kracht is. Daar
waar lokale wet- en regelgeving van kracht is, bepaalt de lokaal
bevoegde autoriteit hoe de schietbaan op een veilige en
verantwoorde manier kan worden gebruikt. De commandant van de
schietende eenheid blijft echter te allen tijde verantwoordelijk
voor de veiligheid van zijn personeel. | De
veiligheidsaspecten die door de commandant moeten worden
getoetst, zijn in het bijzonder de wijze van gebruik van de
schietbaan en de aard van de oefeningen. De Sectie MCGS kan om
advies worden gevraagd.
|
40. Dit voorschrift
is niet van toepassing op geïmproviseerde schietbanen in
oefen- en/of missiegebieden in het buitenland. Bij het inrichten
van een geïmproviseerde schietbaan worden in overleg met het
lokaal bevoegd gezag minimaal de veiligheidsaspecten betreffende
schietpunten, doelengebied en onveilige zone in acht genomen.
Maximaal worden de voor de schietveiligheid relevante aspecten
uit dit voorschrift nageleefd. De commandant is verantwoordelijk
voor het maximaal haalbare veiligheidsniveau voor het personeel. |
|
50. Als in de
vergunning Wet milieubeheer zwaardere eisen aan het gebruik van
schietinrichtingen worden gesteld dan dit voorschrift opdraagt
dan moet aan deze zwaardere eisen worden voldaan. |
|
60. Indien in
overeenstemming met de beleidsregels inzake de
beschikbaarstelling van Defensie schietbanen en met inachtneming
van de voor de schietbaan geldende milieuvergunning wordt
besloten tot medegebruik door derden, worden de relevante
artikelen van dit voorschrift bij het medegebruik in acht
genomen. |
|
1.1.3. Verantwoordelijkheden
en bevoegdheden |
10. Het Voorschrift
voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen wordt
door onze Staatssecretaris vastgesteld. |
|
20. De Commandant
der Strijdkrachten stelt het (schiet)beleid en de daaruit
voortvloeiende behoefte aan schietinrichtingen vast met
inachtneming van hetgeen in dit voorschrift is bepaald. |
|
30. De Voorzitter
DVGS is belast met het geven van adviezen voor het ontwerp, het
gebruik en de veiligheid van de inrichtingen waarop dit
voorschrift van toepassing is. |
|
40. De Sectie
Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen (MCGS) treedt namens de
voorzitter DVGS op als uitvoerend orgaan. |
|
50.
Schietinrichtingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden (en
Aruba) worden voor ingebruikname, v.w.b. wapens, munitie en
oefeningen getoetst door het hoofd van de Sectie MCGS. Dit geldt
ook voor schietinrichtingen die wijzigingen hebben ondergaan. | Voor
schietinrichtingen buiten Nederland kan de Sectie MCGS om advies
worden gevraagd.
|
60. Het hoofd van
de Sectie MCGS is belast met het toezicht op het gebruik en de
veiligheid van de inrichtingen waarop dit voorschrift van
toepassing is. |
|
70. Het hoofd van
de Sectie MCGS is verantwoordelijk voor de evaluatie van het
Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van
schietinrichtingen. Een evaluatie wordt ten minste eenmaal per 5
jaar uitgevoerd. |
|
80. Plannen die
betrekking hebben op het ontwerp en het gebruik van schietbanen
worden ter goedkeuring voorgelegd aan het hoofd van de
Sectie MCGS. Onder plannen kunnen worden verstaan nieuwbouw,
verbouw en renovatie. |
|
90. De drijver van
de inrichting is verantwoordelijk voor de naleving van dit
voorschrift. |
|
100. Per schietbaan
of schietinrichting stelt de drijver van de inrichting een
baanreglement vast voor een veilig gebruik, waarbij geen regels
worden voorgeschreven die ingaan tegen dit voorschrift en de
milieuvergunning. Als er onduidelijkheid bestaat over een juiste
toepassing of naleving van dit voorschrift kan de drijver of de
beheerder van de inrichting zich in verbinding stellen met de
Sectie MCGS. |
|
110. De drijver der
inrichting stelt een beheerder en een plaatsvervangend beheerder
aan die namens hem zorg dragen voor het dagelijkse beheer van de
schietinrichting. |
|
120. De beheerder
is verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de
schietinrichting en belast met het in goede staat van onderhoud
houden ervan. |
|
130. Tijdens het
gebruik van de schietinrichting moet de beheerder of diens
plaatsvervanger op de inrichting aanwezig zijn. |
|
140. De beheerder
houdt een gebruikersregister bij. Het
gebruikersregister moet minimaal informatie over de schietende
eenheid, baanorganisatie, schietoefeningen en aantal schoten
bevatten. |
|
150. De decentrale
werkgever van de schietende eenheid draagt zorg voor regelgeving
op het gebied van: |
|
160. De commandant
van de schietende eenheid is verantwoordelijk voor het juiste
opleidingsniveau van zijn schutters tijdens het gebruik van de
schietinrichting. |
|
170. Als personeel
in dienst van Defensie functioneel gebruik wil maken van civiele
schietinrichtingen moet vooraf advies zijn
gevraagd aan de Sectie MCGS. De sectie MCGS beoordeelt de civiele
schietinrichting op veiligheidsaspecten van het ontwerp in
relatie tot het gebruik. |
|
1.1.4. Voorstellen
tot wijziging |
10. Voorstellen tot
wijziging van het Voorschrift voor de inrichting en het gebruik
van schietinrichtingen worden langs de hiërarchieke weg
ingediend bij het hoofd van de Sectie MCGS. |
|
1.2. Definities,
afkortingen en begrippen |
1.2.1. Algemeen |
Aanslaghoogte: de hoogte waarop een
schutter een schot lost. | Omdat schutters
niet even lang zijn en daarmee de aanslaghoogte varieert, wordt
voor het ontwerp van een baan per schiethouding een vaste
hoogte aangehouden. |
Automatisch
vuur: het schieten in vuurstoten. |
|
Baanas: een
denkbeeldige lijn, haaks op de nullijn |
|
Baancommandant:
functionaris die tijdens schietoefeningen verantwoordelijk is
voor het naleven van de regelgeving en het toezien op de
veiligheid, op de aan hem toegewezen schietbaan. | Onder schietoefening wordt ook het werpen van
handgranaten verstaan. |
Baanreglement:
een
aanvullende regeling voor het veilig gebruik van de
schietinrichting. |
|
Baanzool:
het
terreingedeelte tussen de nullijn en de voet van de kogelvanger
dat rechtstreeks aangeschoten kan worden. | De breedte van de
baanzool wordt bepaald door het baantype.
Bij een vrije
schietbaan zonder kogelvanger wordt bedoeld het terreingedeelte
tussen de nullijn en het doelengebied. |
Back splash:
terugspringende deeltjes van een projectiel na inslag. |
|
Basisschutter:
een schutter, die in staat is om vanuit een vuurpositie, met
gebruikmaking van de dagrichtmiddelen, onder alle
zichtomstandigheden juistheidvuur af te geven en zo zichzelf en
anderen te beveiligen onder (gesimuleerde) operationele
omstandigheden. |
|
Beheerder:
een door de drijver van de inrichting aangestelde
functionaris die de schietinrichting namens de drijver van de
inrichting dagelijks beheert. |
|
Blindganger:
een projectiel of ander in werking gesteld munitieartikel
waarvan de hoofdlading niet tot uitwerking is gekomen. |
|
Derden:
personen die gebruik maken van de schietinrichting, niet
behorend tot personeel in dienst van het Ministerie van Defensie
evenals defensiepersoneel buiten de normale taakuitoefening. |
|
Doel: object
opgesteld om op te schieten. |
|
Doelengebied:
deel van de schietinrichting waarin de doelen opgesteld zijn. | Als een schietbaan
is voorzien van een installatie waarmee doelen over de baan
kunnen worden bewogen, wordt dat gedeelte van de baan als
doelengebied beschouwd. |
Doelpresentatie:
het aanbieden van een of meer doelen op een schietbaan. | Aanbieden kan ook
door doelprojectie op een beeldscherm.
|
Drijver
van de inrichting: de autoriteit genoemd in de
milieuvergunning die verantwoordelijk is voor de
schietinrichting. |
|
Dynamisch
schieten: Een dynamische schietoefening is een oefening
waarbij een schutter zelfstandig, binnen een toegewezen ‘firing
box’ verplaatst, vuurposities inneemt en in alle
schiethoudingen gericht vuur uitbrengt binnen een aangewezen
sector op zichtbare doelen. De verplaatsing met het wapen moet
plaatsvinden met de vuurregelaar op ‘Safe’ en het
wapen in een veilige richting. De verplaatsing met pistool moet
plaatsvinden met het half geladen/geladen pistool in de
holster/pistooltas of in een veilige richting met de vinger langs
de beugelkrop. | Opmerking: 45/30º regel blijft van
toepassing, zie 1.4.1.230 en 1.4.1.240. |
Elevatie:
de hoek gevormd door de zielas van een wapen en de
horizontaal in het verticale vlak. |
|
Firing box:
een binnen de schietbaan vastgesteld gebied waarbinnen vanaf
ieder punt mag worden geschoten. |
|
Geoefend
schutter: een schutter, die in staat is om juistheids- en
snelvuur af te geven, zichzelf en anderen te beveiligen onder
operationele omstandigheden vanuit een vuurpositie op afstanden
tot en met de effectieve dracht van zijn wapen en met vuur en
beweging voor-, zij- en achterwaarts te gaan in samenwerking met
een (gelegenheids)buddy. |
|
Gericht
vuur: het
schieten met gebruik van de richtmiddelen. |
|
Handgranaat:
een
projectiel dat met de hand wordt geworpen. |
|
Handgranaatbaan:
een
faciliteit waar met handgranaten geworpen mag worden. |
|
Hard
doel: een
doel waarin door de samenstelling van het materieel projectielen
niet of nauwelijks kunnen penetreren. |
|
Heupvuur:
het
schieten vanaf de heup. |
|
Kleinkalibermunitie:
alle
munitie bestemd voor hand- en vuistvuurwapens, mitrailleurs,
oefentoestellen en schiethamers waarvan het kaliber kleiner is
dan 20 mm. |
|
Kogelvanger:
een
vanginrichting voor projectielen, opgesteld achter het doel. |
|
Koker:
een constructie die bestaat uit twee zijwanden, een plafond
en een baanzool die door lopen tot de kogelvanger. |
|
Lamellen:
een gedeelte van een kogelvanger bestaande uit horizontale
of verticale stroken van staal of rubber. | Stalen lamellen
worden in het algemeen toegepast bij binnenschietbanen en worden
onder een hoek van 45° ten opzichte van de baanzool
aangebracht.
Rubber lamellen
worden in twee of meer rijen met een hoek van 90° ten
opzichte van elkaar, verticaal hangend aangebracht. De rijen
hebben ieder een hoek van ca. 45° ten opzichte van de baanas. |
Losse
patroon: een
patroon
zonder projectiel. |
|
Mal
onveilig gebied (MOG): het vastgestelde onveilige gebied
voor een wapen-munitiecombinatie bij gebruik onder
standaardcondities op een vrije baan. | Voor speciale
situaties kan een aangepaste (grotere of kleinere) MOG van
toepassing zijn.
Zie ook “onveilige
strook” en “onveilige zone”. |
Maximale
dracht: de grootste afstand die een projectiel ten opzichte
van de horizontale bodem kan bereiken. |
|
Munitie,
Operationeel: operationele munitie is munitie die een
explosieve stof bevat en bestemd is voor gebruik onder
operationele omstandigheden. |
|
Munitie, Oefen:
oefenmunitie is munitie die uitsluitend bestemd is voor
doeleinden waar de veiligheid het gebruik van operationele
munitie niet toelaat of waar om economische redenen tot invoering
van oefenmunitie is besloten. |
|
Munitie,
Exercitie: exercitiemunitie is munitie zonder explosieve
stof, bestemd voor het oefenen van handelingen die ook met
overeenkomstige operationele munitie worden verricht. |
|
Munitie,
Instructie: instructiemunitie is onschadelijke munitie die
wordt gebruikt voor onderricht in het uiterlijk, de merkwijze, de
inrichting en de werking van overeenkomende operationele of
oefenmunitie. |
|
Nullijn: de
verzameling van nulpunten. |
|
Nulpunt:
de standplaats schutter op de maximale schootsafstand tot
het doel. |
|
Ondersteund
schieten: schieten waarbij het wapen door een dekking of een
oplegsteun wordt ondersteund. | Een alternatieve
ondersteuning kan een muur, een zandzak of dergelijke zijn. |
Onveilige
strook: het gebied waarin bij het werpen of schieten
projectielen of delen daarvan terecht kunnen komen.
| De afmetingen van
de onveilige strook zijn sterk afhankelijk van het type baan, het
soort doel (hard of zacht), het wapen en de munitiesoort. |
Onveilige
zone: de gezamenlijke onveilige stroken van een
schietinrichting. |
|
Onze Minister:
de Minister van Defensie. |
|
Opgelegd
schieten: schieten waarbij het wapen in de hand ligt en de
hand ondersteund wordt door een dekking. | De ondersteuning
kan een muur, een zandzak of dergelijke zijn.
|
Oplegsteun:
een
hulpconstructie om in de liggende, knielende, zittende of staande
schiethouding, op de gewenste hoogte, ondersteund of opgelegd te
kunnen schieten. |
|
Parcoursschieten:
het schieten vanaf iedere plaats op de baanzool, vanuit
iedere schiethouding, in de richting van het doelengebied. |
|
Parcoursschieten,
aangepast: parcoursschieten waarbij schietpunten en de
daarbij behorende schiethoudingen zijn vastgelegd. |
|
Poort:
een dwars op de baan opgestelde constructie waarin een
opening is aangebracht waar doorheen wordt geschoten. |
|
Ricochet:
projectiel dat na contact met de grond of met een object
opspringt of terugspringt en zijn vlucht in een afwijkende
richting voortzet. | De snelheid van het
projectiel kan hierna variëren tussen de oorspronkelijke
snelheid en nagenoeg nihil. |
Ricochetafstand:
maximale afstand van een projectiel na het optreden van een
ricochet. |
|
Ricochetgordijn:
een
voorziening van dunne rubbermatten die worden opgehangen vóór
een lamellenkogelvanger om de schutter tegen back splash en
terugspringende projectielen te beschermen. |
|
Scherm:
een haaks op de baanas opgestelde blindering waar onderdoor
wordt geschoten. |
|
Schietbaan:
een
faciliteit waarbij met wapens op doelen geschoten kan worden. |
|
Schietbrits:
een
hulpconstructie om in liggende, knielende of zittende
schiethouding op (nagenoeg) dezelfde aanslaghoogte te kunnen
schieten als de staande schutter. |
|
Schiethouding:
de
lichaamshouding van de schutter. |
|
Schietinrichting:
een inrichting waar met vuurwapens wordt geschoten of met
ontvlambare of ontplofbare voorwerpen wordt geworpen. Buiten
beschouwing worden terreinen gelaten waarop uitsluitend losse
schoten (blanks) worden afgevuurd. | Hieronder ook te
rekenen inrichtingen waar met explosieven en explosieve
voorwerpen geoefend wordt.
|
Schietkamp: een
schietinrichting waar met wapens en wapensystemen onder
verschillende (operationele) omstandigheden kan worden geschoten. | Onder wapens worden
ondermeer handgranaten, kanonnen, houwitsers en tanks verstaan.
|
Schietpunt:
een
plaats op de baan van waar geschoten mag worden. |
|
Schietterrein:
een inrichting met één of meer schietbanen. |
|
Schootsafstand:
de afstand gerekend vanaf standplaats schutter tot het doel. |
|
Schootsrichting:
de
richting waarin een schutter het doelaanbod krijgt en waarin hij
schiet. |
|
Schootssector:
een
gemarkeerde
zone waarbinnen op doelen mag worden geschoten. |
|
Seinschijf:
een
waarschuwingsbord dat aangeeft dat zich personeel voor de
schietpunten bevindt als de baan in gebruik is. |
|
Speciale
eenheid: een
door de CDS aangewezen eenheid met een specifieke taakstelling
waarvoor aanvullend schietbeleid moet worden vastgesteld. |
|
Springkuil:
aangewezen
locatie waar springmiddelen of explosieven tot uitwerking mogen
worden gebracht. |
|
Springterrein:
inrichting
aangewezen om springmiddelen
of explosieven tot uitwerking te brengen. |
|
Standplaats
schutter: een schietpunt waarop zich een schutter bevindt. |
|
Standplaats
werper: een plaats op het werppunt van een handgranaatbaan
van waar geworpen mag worden. |
|
Stop-Stop-Stop:
Als er zich tijdens het schieten een gevaarlijke situatie
voordoet en/of er wordt vanuit een kuil een rode seinschijf
gestoken moet het schieten onmiddellijk worden gestaakt.
Eenieder die dit
waarneemt roept onmiddellijk ……….“Stop-Stop-Stop”. | De schutters voeren
de handelingen uit conform het gestelde in desbetreffend
wapenvoorschrift.
Het commando “Stop-Stop-Stop” kan
ook gegeven worden d.m.v. een van te voren afgesproken signaal. |
Vrije hand
schieten: schieten waarbij het wapen alleen door de hand(en)
ondersteund wordt. |
|
Vuurpositie:
een
tactische opstelling van waaruit vuur wordt afgegeven. |
|
Vuurwapen:
wapen waarmee projectielen met behulp van explosieve stof
vanuit de hand kunnen worden afgeschoten. | Onderscheiden
worden vuistvuurwapens (pistolen en revolvers) en handvuurwapens
(geweren e.d.). |
Waarnemingskuil:
een
ingezonken onderkomen nabij de doelen, waarin zich personeel
bevindt dat belast is met het doorgeven van de schietresultaten,
het afplakken en wisselen van de schijven. |
|
Wapensysteem:
een vaste combinatie van munitie, afvuurmechanisme,
lanceerinrichting en richtmiddelen. |
|
Weigeraar: een
munitieartikel waarvan de voortdrijvende lading niet tot
ontbranding is gekomen, of waarvan de verbranding is onderbroken. |
|
Werppunt: dat
gedeelte van een handgranaatbaan waar zich de standplaats werper,
de standplaats baancommandant en de dekkingsmuren bevinden. |
|
Zacht hout:
houtsoorten waarop bij aanschieten geen ricochets ontstaan. |
|
Zielas:
de denkbeeldige lijn door het midden van de loop van een
wapen. |
|
1.3. Algemene
bepalingen |
1.3.1. Vergunningen
(in Nederland) |
10. Een
schietinrichting in Nederland mag alleen worden gebruikt als
daarvoor een vergunning is verleend op grond van de Wet
milieubeheer. |
|
20. Een afschrift
van de van toepassing zijnde delen van deze milieuvergunning is
op het object aanwezig. |
|
30. Aanvragen voor
een (wijziging) milieuvergunning worden vooraf voor advies
voorgelegd aan het hoofd van de Sectie MCGS. |
|
1.3.2 Ontheffingen |
10. Van de
bepalingen in het Voorschrift voor de inrichting en het gebruik
van schietinrichtingen mag alleen worden afgeweken wanneer
daartoe ontheffing is verleend door of namens onze
Staatssecretaris.
Een ontheffing is
beperkt in de geldigheidsduur. Binnen deze periode moeten er
maatregelen zijn getroffen om te kunnen voldoen aan het artikel
waarvoor de ontheffing geldt. | Bij een ontheffing
gaat het om een beschikking waarbij in een individueel geval een
uitzondering op een bepaling uit het Voorschrift voor de
inrichting en het gebruik van schietinrichtingen wordt gemaakt.
|
20. Ontheffing van
één of meer bepalingen van het Voorschrift
voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen wordt
verleend door het hoofd van de Sectie MCGS. |
|
1.4. Veiligheidsbepalingen |
1.4.1. Algemeen |
10. De artikelen in
dit hoofdstuk zijn bepalingen in het kader van de veiligheid die
voor alle militaire schietinrichtingen gelden. | De
veiligheidsbepalingen kunnen alleen in combinatie met
baandiscipline zorgen voor veiligheid voor personeel, derden en
milieu. |
20. Binnen het
Ministerie van Defensie bestaan diverse niveaus van geoefendheid
van de schutter. Als laagste niveaus worden onderkend: Basisschutter; Geoefend
schutter.
|
|
30. Een schiet- of
handgranaatbaan mag alleen worden gebruikt als deze in goede
staat van onderhoud verkeert, volgens de bepalingen van dit
voorschrift. | Een baan verkeert
in goede staat als er geen gevaar voor personeel, derden en
milieu bestaat bij een normaal gebruik van de baan.
|
40. Een schietbaan
voor kleinkaliberwapens bestaat ten minste uit: Nulpunt Onveilige zone Schietpunt(en) Baanzool Doelengebied
|
|
50. Binnen de
onveilige zone bevinden zich geen objecten die onverenigbaar zijn
met het karakter van die zone.
| In de onveilige
zone is voor leven, letsel of schade aan goederen te vrezen.
Om de onveilige
zone te beperken kan de schietbaan voorzien zijn van wanden of
wallen, poorten, schermen, een afdekking en een kogelvanger. |
60. De baanzool is
vrij van harde voorwerpen en zoveel mogelijk geëffend.
| - Een niet
geëffende baanzool vergroot de kans op ricochets en schade
aan de baan.
- Een uitzondering
op deze bepaling kan worden gemaakt voor het doelengebied en voor
schietbanen die speciaal zijn ingericht met grondverheffingen.
Dit moet in de milieuvergunning zijn opgenomen. Met de
uitzondering op deze bepaling moet dan vooraf door het hoofd van
de Sectie MCGS worden ingestemd.
|
70. Als de baanzool
bestaat uit zand of aarde dan moet de bovenlaag ten minste 0,30 m
dik zijn, zonder steenachtige verontreinigingen die groter zijn
dan 10 mm. | Aanbevolen wordt om
onder de bovenlaag een laag worteldoek aan te brengen ter
voorkoming van opwerken van grotere stenen en puin door bijv.
mollen. |
80. Als gravel of
fijn grindgranulaat wordt toegepast, is de fractie van de
materialen niet groter dan 3 mm. Ook verontreinigingen mogen
niet groter zijn dan 3 mm.
De baanzool moet
regelmatig worden losgewerkt om verharding en verdichting te
voorkomen. |
|
90. Piketten in de
baanzool zijn vervaardigd van een zachte houtsoort. De piketten
steken niet meer dan 0,10 m boven de baanzool uit. |
|
100. Een begroeiing
van gras of helm op baanzool is toegestaan, mits kort gehouden. |
|
110. Als andere
materialen worden toegepast in een deel van de baanzool die voor
het overige uit bv. zand of aarde bestaat, dan ligt de bovenzijde
van deze materialen even hoog als de rest van de baanzool. |
|
120. Bomen en
struiken naast de baanzool zijn zodanig gesnoeid dat er geen
takken in het schootsveld hangen. | Voor bijzondere
banen kan in overleg met en na instemming van de Sectie MCGS
afgeweken worden van deze bepaling. |
130. De doelen
worden slechts geplaatst in de daarvoor bestemde constructie in
het doelengebied. |
|
140. Het is
verboden op een kortere afstand te schieten dan: 2,0 meter tot het
(zachte) doel; 5,0 meter tot de
kogelvanger.
Deze afstanden
worden permanent (op de baanzool of aan weerszijden daarvan)
aangegeven.
Als de kogelvanger
is voorzien van een ricochetgordijn mag met pistolen en revolvers
worden geschoten tot op een afstand van 2,0 meter tot de
kogelvanger.
De afstand tot de
kogelvanger wordt gemeten op 1,50 m hoogte. |
|
150. Alle
rechtstreeks aanschietbare harde delen van de schietbaan zijn
bekleed met zacht hout. Dit kan vurenhout zijn waarbij noesten
kleiner of gelijk aan 10 mm zijn toegestaan. In plaats van zacht
hout mogen ook geschikte kunststoffen worden toegepast. |
|
160.
Bevestigingsmateriaal waarmee het hout wordt vastgezet zijn 5 tot
10 mm onder het oppervlak ingeslagen, tenzij nieten zijn
gebruikt. |
|
170. Staalplaat met
een beschermende functie heeft een kwaliteit van ten minste Fe690
(treksterkte 690 N/mm², HB = 200). | De dikte van de
staalplaat is afhankelijk van de toepassing.
|
180.
Schietoefeningen vinden alleen plaats onder leiding van een
baancommandant die zich voorafgaand aan de schietoefening op de
hoogte stelt van het baanreglement. |
|
190. De beheerder
draagt de baan schriftelijk over aan de baancommandant, waar bij
minimaal vastgelegd worden: |
|
200. De
baancommandant overtuigt zich er direct bij aanvang van de
schietoefening van dat eventuele toegangen die zich voor de
schietpunten bevinden zijn afgesloten. | Een schietoefening
vangt aan bij het betreden van de baan!
|
210. Er wordt op
een schietbaan uitsluitend in de richting van de doelen
geschoten. |
|
220. Als het
gebruik van een schietbrits is voorgeschreven is deze voor
knielend en zittend schieten op een hoogte van 0,50 m boven
het verhoogde of verlaagde nulpunt afgesteld en voor liggend
schieten op een hoogte van 1,25 m. |
|
230. Als personeel,
in opleiding tot basisschutter en geoefend schutter, deelneemt
aan een schietoefening met beweeglijk optreden waarbij niet op
linie wordt verplaatst en de hoek van de lijn tussen de schutters
en de schootsrichting kleiner is dan 45º dan mag
de achterste schutter niet meer schieten (zie figuur 1.4.1).
Bij verplaatsingen
over de baan wordt het wapen in veilige richting gehouden. |
Figuur 1.4.1, Schieten is toegestaan als a gelijk of kleiner
is dan b.
|
240.
Als personeel is gecertificeerd als Geoefend schutter mag bij
oefeningen met beweeglijk optreden een hoek van 30º in
plaats van 45º worden aangehouden (zie figuur 1.4.2.) | 
Figuur 1.4.2, Schieten is
toegestaan als hoek ≥ 30º. |
250. Roken en open
vuur is verboden op schietbanen. | 
|
260. Als tijdens
het schieten projectielen of delen daarvan terugspringen op de
baan wordt het schieten onmiddellijk gestaakt.
De oorzaak moet
worden vastgesteld en verholpen voordat het schieten wordt
hervat. |
|
270. Bij vorst
kunnen zijwallen en zandkogelvanger zo hard worden dat schieten
niet verantwoord is. Schieten is dan niet toegestaan. | Prikken met een
mijnenprikker kan de beheerder een indicatie geven. Bij twijfel
kan de beheerder voor advies contact opnemen met de Sectie MCGS. |
280. Bij slecht
zicht, zoals zware regenval, motregen en mist waarbij vanaf het
schietpunt de doelen en indien aanwezig de sectorbegrenzing niet
zichtbaar zijn wordt niet geschoten met kleinkaliberwapens. |
|
290. Zodra
geconstateerd wordt dat de veiligheid in gevaar komt wordt het
schieten onmiddellijk gestaakt. | Bij acute dreiging wordt het bevel
“Stop-Stop-Stop” gegeven. |
300. Bij nieuwbouw
en renovatie van schietbanen moet, afhankelijk van het ontwerp en
intensiteit van het gebruik, overwogen worden of kunstmatige
ventilatie noodzakelijk is, zodat grenswaarden m.b.t.
luchtverontreiniging niet worden overschreden. | Bijvoorbeeld bij een overkapping die ver
doorloopt voorbij het nulpunt. |
1.4.2. Waarschuwingsmiddelen |
10. Op daarvoor in
aanmerking komende plaatsen aan de rand van de onveilige zone
worden, als derden de onveilige zone kunnen betreden,
waarschuwingsborden geplaatst.
De tekst van deze
waarschuwingsborden luidt: Schietterrein Het
achter dit bord gelegen terrein is levensgevaarlijk
wegens schietoefeningen. De hoogte van de
letters "Schietterrein" bedraagt minstens 80 mm.
De overige letters hebben een hoogte van minstens 40 mm. De
kleur van de letters is rood of zwart op een witte ondergrond.
Een aanvulling kan
zijn: "wanneer op dit bord een rode vlag (lamp) is geplaatst
of wanneer een rode bol is gehesen." |
|
20. Op de volgende
wijze is voor aanvang van een schietoefening aangegeven dat de
schietbaan in gebruik is: door het
plaatsen van waarschuwingsmiddelen (rode vlaggen of rood licht
uitstralende lampen) bij naderingswegen; bij een vrije
schietbaan met een kogelvanger, door het plaatsen van
waarschuwingsmiddelen op beide uiteinden daarvan; door het
afsluiten van toegangen of door het
plaatsen van posten.
| Betekenis van de
rode vlag of lamp is dat de achterliggende schietbaan in gebruik
of geblokkeerd is.
|
30.
Waarschuwingsvlaggen of -lampen zijn van buiten de schietbaan
vanuit alle naderingsrichtingen goed zichtbaar. |
|
40. Bij het gebruik
van rode lampen moet de baancommandant zekerstellen dat de lampen
branden. |
|
50. Op iedere
ingebruikzijnde schietbaan is een seinschijf aanwezig.
Een seinschijf
bestaat uit een stevige schijf, aan beide zijden rood, met een
diameter van ongeveer 0,50 m, bevestigd aan een stok. |
|
60. De rode
seinschijf is duidelijk zichtbaar geplaatst als personeel zich
voor de in gebruik zijnde schietpunten bevindt.
Op een schietbaan
met waarnemingskuil handelt men als volgt:
Op aangeven van de
baancommandant wordt boven de waarnemingskuil op een daarvoor
aangewezen plaats de rode seinschijf geplaatst voordat
personen naar de doelen gaan. Hiervoor steekt de onderkant van
de schijf minstens 0,50 m boven de dekkingswal uit. |
|
70. Als de rode
seinschijf is geplaatst bevindt zich geen personeel samen met
wapens op de schietpunten. |
|
80. Als de rode
seinschijf is geplaatst, zijn de wapens niet geladen. |
|
90. Als de baan
niet in gebruik is wordt de rode seinschijf niet geplaatst. |
|
100. Bij slecht
zicht, zoals zware regenval, motregen en mist waarbij de
waarschuwingsmiddelen niet zichtbaar zijn vanaf het
schietpunt, wordt niet geschoten. |
|
1.4.3. Waarnemingskuil |
10. Een
waarnemingskuil is gedeeltelijk voorzien van een dekkingswal
zoals in figuur 1.4.3. |
|
Figuur 1.4.3, dekkingswal
waarnemingskuil |
20. Als een
waarnemingskuil kan worden afgesloten, zijn de luiken zodanig
vastgezet dat zij tijdens het schieten niet kunnen worden
aangeschoten. |
|
30. In een
waarnemingskuil van een schietbaan die in gebruik is zijn de
volgende verbindings- en waarschuwingsmiddelen aanwezig: |
|
40. In een
waarnemingskuil is een schriftelijke instructie aanwezig. Deze instructie
bevat minimaal de volgende punten: De geldende
veiligheidsbepalingen; De bediening
van het telefoontoestel; De betekenis
en bediening van de optische seinmiddelen; Eventuele
bijzonderheden met betrekking tot de bediening der schijven.
|
|
50. Het personeel
dat zich tijdens schietoefeningen in de waarnemingskuil bevindt
moet de helm dragen. |
|
60. Het verkeer
tussen de standplaats schutter en de waarnemingskuil vindt
uitsluitend plaats langs de baanzool. |
|
70. Gedurende een
schietoefening mag onder geen voorwaarde verkeer plaatsvinden
tussen de waarnemingskuilen onderling. |
|
80. De
waarnemingskuil mag gedurende een schietoefening alleen worden
verlaten nadat de baancommandant toestemming heeft gegeven. |
|
90. Als toestemming
wordt gegeven tot het verlaten van de waarnemingskuil moet eerst
de rode seinschijf geplaatst worden. |
|
100. Het verlaten
van de waarnemingskuil vindt alleen plaats langs de daarvoor
bestemde zijde. |
|
110. Wordt vanuit
de waarnemingskuil de rode seinschijf gestoken dan geeft de
baancommandant onmiddellijk het bevel "Stop-Stop-Stop". |
|
1.4.4. Schieten
bij duisternis |
10. Voor elke
schietoefening bij duisternis moet de drijver van de inrichting
schriftelijk toestemming verlenen. | Dit geldt niet voor “gesimuleerde
duisternis” op binnenbanen. |
20. De
waarschuwingsborden uit artikel 1.4.2.10 zijn bij schieten bij
duisternis voldoende verlicht. |
|
30. Tijdens
schieten bij duisternis worden, in plaats van rode vlaggen en
rode seinschijf, rode lichten gebruikt. |
|
40. Een procedure
voor het opnemen van de schietresultaten en het plaatsen en
verwijderen van doelen bij duisternis is in het baanreglement
vastgelegd. |
|
50. Voor en na
iedere verplaatsing van schutters op de baan bij duisternis moet
appèl worden gehouden. |
|
1.4.5. Wapens
en munitie |
10. Voordat een
schutter een schietbaan betreedt is hij opgeleid in de
handelingen die met het wapen moeten worden verricht en de
daarbij horende veiligheidsprocedures. |
|
20. Voor aanvang
van en na schietoefeningen moet een wapeninspectie worden
uitgevoerd. |
|
30. Voor aanvang
van de schietoefening moet de loop van het wapen worden
doorgehaald. | Dit om er zeker van
te zijn dat er geen obstructie in de loop zit.
|
40. Op een baan mag
geen munitie worden gebruikt waarvan de Mal Onveilig Gebied (MOG)
groter is dan de onveilige zone van de baan, tenzij speciale
beschermende maatregelen zijn getroffen. | In het VS 9-842
zijn de vastgestelde standaard MOG'n opgenomen.
|
50. Het gebruik van
lichtspoormunitie op schietbanen is: |
|
60. Het gebruik van
pantser(brand)munitie op schietbanen is: |
|
70. Het gebruik van
instructiemunitie op schietbanen is verboden. |
|
80. Operationele
munitie en oefenmunitie van dezelfde soort zijn niet gelijktijdig
op een schietbaan aanwezig. |
|
90. Het gebruik van
losse schoten, op schietbanen is verboden. Mondingstoppen mogen
op schietbanen niet aanwezig zijn. |
|
100. Alleen voor
oefeningen waarbij de storingsreactie gesimuleerd wordt en
waarbij de elementaire vaardigheid “het afdrukken”
wordt aangeleerd mag er gelijktijdig exercitiemunitie en scherpe
munitie op de baan aanwezig zijn.
De exercitiemunitie
moet worden uitgegeven door de baancommandant en onmiddellijk na
de oefening worden ingenomen. |
|
110. Munitie en
delen van munitie mogen niet bij elkaar in éen verpakking
worden bewaard. |
|
120. Bij het laden
of ontladen van een wapen of het opheffen van storingen, moet het
wapen in veilige richting worden gehouden. |
|
130. Wapens met
aanhoudende storingen worden ontladen en geïnspecteerd en
tijdens de schietoefening niet meer gebruikt. |
|
140. Bij gebreken
aan munitie wordt de oefening onmiddellijk gestaakt. |
|
1.4.6. Gehoorbescherming |
10. Op banen wordt
door iedere aanwezige tijdens de oefeningen gebruik gemaakt van
adequate gehoorbeschermende middelen. |
|
20. Voor iedere
soort baan stelt de drijver van de inrichting met een
risicoanalyse vast wat het beschermingsniveau moet zijn van de
gehoorbeschermende middelen.
Het
beschermingsniveau is opgenomen in het baanreglement. | Denk hierbij o.a. aan het specifieke ontwerp
van de baan, het soort wapen, het aantal schoten en de tijdsduur. |
1.4.7. E.H.B.O. |
10. De drijver van
de inrichting regelt in het baanreglement dat voldaan wordt aan
de eisen zoals verwoord in de beleidsaanwijzing van de Directie
Militaire Gezondheidszorg, “Gezondheidszorg bij
kleinschalige grondgebonden militaire activiteiten”. |
|
20. Tijdens
schietoefeningen moet een EHBO-uitrusting en een adequaat
verbindingsmiddel op de schietbaan aanwezig zijn. |
|
1.4.8. Ongevallen
en incidenten |
10. De baancommandant meldt ieder
ongeval of incident op een schiet- of handgranaatbaan aan de
hulpverlener en de beheerder.
Verdere procedure
conform Aanwijzing SG A-963. |
|
20. De
baancommandant is verantwoordelijk voor de afvoer van gewonden
naar een overlaadplaats ambulance of een medisch centrum.
De baancommandant
zorgt er voor dat het ambulancepersoneel in staat wordt gesteld
de gewonde voor vervoer gereed te maken. | De procedure moet zijn opgenomen in
het bedrijfsnoodplan.
|
30. De drijver van
de inrichting meldt elk incident met betrekking tot de veiligheid
van de inrichting direct aan het hoofd van de Sectie MCGS.
Bij medegebruik van
civiele schietbanen doet de baancommandant deze melding. |
|
1.4.9. Milieu |
10. Afvalproducten
die vrijkomen bij het gebruik van een schietbaan moeten doorgaans
worden beschouwd als gevaarlijk afval. Deze worden via de
geëigende militaire kanalen naar een erkende inzamelaar
afgevoerd. | Hierbij ondermeer
denken aan kogelresten, kogelvangerzand, filtermateriaal,
kruitrestanten.
|
20. Bij
werkzaamheden aan het grondlichaam van de kogelvanger, zoals het
effenen na het schieten komen gevaarlijke afvalstoffen vrij.
Hierbij moeten, conform Arboregelgeving, beschermende maatregelen
genomen worden. |
|
1.4.10. Medische
controle |
10. Werknemers,
tewerkgesteld op een binnenschietbaan worden op grond van
het gestelde in artikel 4.20b van de
Arbeidsomstandighedenregeling in de gelegenheid gesteld om 2 keer
per jaar het gehalte lood in het bloed te laten controleren. Als
wordt voldaan aan het gestelde in artikel 4.20b, lid 2 van de
Arbeidsomstandighedenregeling mag de frequentie van meten worden
teruggebracht tot 1 keer per jaar. |
|
1.5. Speciale
Eenheden |
1.5.1. Algemeen |
10. De CDS kan
speciale eenheden (SE) aanwijzen die vanwege hun specifieke
taakuitvoering moeten afwijken van delen van dit voorschrift. |
|
20. De commandant
van zo’n aangewezen eenheid stelt op grond van deze taken
een schietbeleid op. |
|
30. Het
schietbeleid voldoet in aanleg aan de eisen gesteld in dit
voorschrift. Daar waar niet kan worden voldaan aan de eisen uit
dit voorschrift wordt dit aangegeven in het schietbeleid van de
eenheid. | Hierdoor kunnen
specifieke faciliteiten noodzakelijk zijn. Het niet voldoen aan
de (veiligheids)eisen zal doorgaans leiden tot een vergroting van
het (veiligheids)risico voor eigen personeel. |
40. Het niet
voldoen aan de veiligheidseisen mag nooit leiden tot inbreuken op
de externe veiligheid. |
|
50. Speciale
eenheden leggen hun schietbeleid en de wijzigingen ter
beoordeling voor aan het hoofd van de Sectie MCGS. |
|
60. Het hoofd van
de Sectie MCGS toetst de uitvoerbaarheid van dit beleid aan de
richtlijnen voor interne en externe veiligheid van de
(specifieke) schietinrichting. |
|
70. De Commandant
der Strijdkrachten stelt het schietbeleid van de aangewezen
eenheden vast. |
|
80. De commandant
van de aangewezen eenheid is verantwoordelijk voor de uitvoering
en naleving van het vastgestelde schietbeleid. |
|