Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6265/TA, 12 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-20/6265/TA

betreft: [klager]                                                                datum: 12 oktober 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 maart 202 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De behandeling van het beroep stond geagendeerd op een geplande zitting van de beroepscommissie van 28 augustus 2020. Nadat bleek dat die zitting alsnog geen doorgang kon vinden, heeft de beroepscommissie in deze zaak in het belang van alle deelnemers in verband met het coronavirus alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van het beroep binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen. Klager heeft gemeld hierdoor benadeeld te zijn omdat hij nu geen mondelinge toelichting kan geven en heeft verder gemeld uitdrukkelijk in zijn beroepschrift te persisteren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 8 januari 2020 tot voortzetting van klagers plaatsing op de afdeling voor zeer intensieve specialistische zorg (ZISZ-afdeling), (PV 2020/001).

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 15,- op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Alle klachten tegen de verlenging van de ZISZ-plaatsing van klager die sinds 2016 zijn ingediend, zijn inhoudelijk ongegrond verklaard. Vanaf september 2019 heeft klager een aantal begeleide vrijheden en sinds 4 december 2019 worden geen beslissingen tot verlenging van afzondering meer genomen. Al sinds de zomer van 2019 is de instelling tevreden over klager en de gunstige ontwikkelingen. Klager is dus al geruime tijd de afdeling ontgroeid. Doorplaatsing naar een lichter regime was daarom al eerder aangewezen. De omstandigheid dat het goed gaat met klager op de ZISZ-afdeling kan geen argument opleveren om hem daar te houden, maar moet juist een reden zijn om een lichtere afdeling te gaan proberen teneinde stagnatie te voorkomen. Het is voor klager onjuist en teleurstellend dat hij nog steeds op de zwaarste afdeling moet verblijven.

Er is sprake van schending van artikel 3 EVRM. Door de aanhoudende en extreem lange plaatsing van klager op de ZISZ-afdeling is sprake van een onwaardige, onmenselijke en/of vernederende bestraffing en behandeling die klager als foltering beschouwt.

Tevens is sprake van schending van artikel 5 EVRM. Klagers recht op vrijheid en leven is door de bestreden beslissing onrechtmatig, althans onevenredig zwaar ingeperkt en aangetast. Klager ervaart de detentie op de ZISZ-afdeling als onrechtvaardig en disproportioneel.

Als de beroepscommissie wel een deugdelijke grondslag voor de bestreden beslissing aanneemt, dan heeft de ZISZ-plaatsing onnodig lang geduurd en heeft de instelling gehandeld in strijd met de elementaire rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is vanwege ernstige incidenten in het verleden op de ZISZ-afdeling geplaatst en heeft de EVBG-status. Op deze afdeling worden hem structuur en begrenzing geboden. Klager is zo nu en dan bij spanningen dreigend in zijn uitlatingen en valt dan terug in forse verbale agressie. Ernstige incidenten zijn tot op heden uitgebleven, volgens het behandelteam doordat klager rust heeft in een prikkelarme omgeving en alleen contact heeft met medewerkers. Het  behandelteam acht het een groot risico om klager in een groep te laten verblijven. Het personeel is positief over klager, maar dat moet wel in perspectief worden bezien. Vanaf medio 2017 is geleidelijk het gebruik van handboeien afgeschaald en per maart 2018 daadwerkelijk beëindigd. Vanaf september 2019 wordt klager dagelijks in de gelegenheid gesteld om een uur met medepatiënten (niet medeverpleegden) door te brengen en hem worden activiteiten geboden. Er wordt aan klager wel degelijk perspectief geboden, alleen op een door het behandelteam bepaald tempo waarbij de orde en veiligheid voor zowel medewerkers als medepatiënten te allen tijde gewaarborgd dienen te worden. Het behandelteam is ervan overtuigd dat met kleine stappen de stijgende lijn bij klager kan worden voortgezet. Om die reden is klagers verblijf op de ZISZ-afdeling verlengd, zodat voorzichtig verdere opbouw kan plaatsvinden. De inzet is dat klager uiteindelijk wordt overgeplaatst naar een reguliere LFPZ-afdeling. Op dit moment is een overgang naar de locatie Zeeland een te grote stap omdat dit tot incidenten kan leiden. Van belang is hoe klager omgaat met vertrouwen en veiligheid. Op termijn kan worden gekeken hoe contacten met medepatiënten en welke activiteiten kunnen worden opgepakt binnen het kader van de veiligheid op de ZISZ-afdeling. Klagers situatie en de voortgang worden iedere week uitgebreid bekeken en besproken. De intentie is dat hij meer vrijheden zal krijgen en omgang met medebewoners. Er wordt voortdurend gezocht naar een balans en het voortduren van klagers verblijf op de ZISZ-afdeling.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klagers verblijf op de ZISZ afdeling te verlengen. Klager heeft ten tijde van de bestreden beslissing nog altijd een EVBG-status. Naar inschatting van het behandelteam kan klager nog niet in een groep verblijven en is klagers voortgezet verblijf op de ZISZ-afdeling vooralsnog passend en noodzakelijk om stabiel te kunnen functioneren. Voldoende onderbouwd is dat vanwege klagers problematiek en het door het behandelteam aanwezig geachte risico op ontregeling van klager alleen langzaam op een veilige manier kan worden toegewerkt – op geleide van zijn toestandsbeeld en gedrag – naar het verkrijgen van meer vrijheden en contacten tijdens zijn verblijf op de ZISZ-afdeling. De omstandigheid dat klager vanaf 23 september 2019 in de gelegenheid is om dagelijks gedurende een uur onder begeleiding contact met gedetineerden van het PPC te hebben en vanaf dat moment feitelijk dus geen sprake meer is van afzondering, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat er geen noodzaak meer is om in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling klagers verblijf op de ZISZ-afdeling voort te zetten. Naar de beroepscommissie begrijpt, is het streven er op gericht door het stapsgewijs veilig uitbreiden van klagers programma op termijn toe te werken naar uitplaatsing van de ZISZ-afdeling naar een afdeling waar geen behandeldruk is. Voldoende aannemelijk is dat, als de geboden structuur en begeleiding van de ZISZ-afdeling zouden wegvallen bij een uitplaatsing, klager teveel prikkels zal krijgen met toename van spanning en mogelijk incidenten als gevolg. Klager heeft dus vooralsnog voortzetting van de intensieve ondersteuning van de ZISZ afdeling nodig om via een geleidelijke en veilige opbouw van vrijheden uiteindelijk te kunnen komen tot uitplaatsing naar een reguliere LFPZ-afdeling.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van schending van de in de artikelen 3 en 5 EVRM neergelegde rechten. Evenmin is sprake van schending van de door de raadsman genoemde rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 oktober 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven