Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0298 C, 22 mei 2000, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : C 99/298

betreft : [klager] datum: 22 mei 2000

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 24december 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder klager te noemen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 december 1999 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek, verder de inrichting te noemen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen “Zutphen” te Zutphen, is klager gehoord en is namens het hoofd van de inrichting gehoord de heer [...], stafmedewerker juridischezaken bij de inrichting. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag -voorzover in beroep van belang- en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de volgende beslissingen van het hoofd van de inrichting:
1.a. separatie van klager met ingang van 5 oktober 1999 om 21.40 uur, met het oog op het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, in een speciale daartoe bestemde verblijfsruimte buiten deverblijfsafdeling van klager;
1.b. het te lang laten voortduren van de separatie;
1.c. het te lang laten voortduren van de op de separatie aansluitende afzondering van klager in zijn kamer, met het oog op het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
2. de klager op 5 oktober 1999 opgelegde verplichting een bepaalde geneeskundige handeling te gedogen, ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van klager of van anderen;
3. het niet ter beschikking stellen van een televisietoestel aan klager tijdens zijn separatie.

De beklagcommissie heeft het beklag tegen de beslissingen onder 1.1.a., 1.1.b., en 1.1.c. ongegrond verklaard, het beklag tegen de beslissing onder 1.2. inhoudelijk ongegrond verklaard en heeft klager ten aanzien van de beslissingonder 1.3. niet-ontvankelijk verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van klager
Klager heeft in beroep het volgende toegevoegd aan zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Hij kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie omdat de beklagcommissie verklaringen van het afdelingshoofd A. en het hoofd van de inrichting in aanmerking heeft genomen, terwijl deze verklaringen ten dele oponwaarheden berusten. Tijdens de behandeling van het beklag door de beklagcommissie heeft klager begrepen dat het personeel hem op 5 oktober 1999 verweet dat hij op zijn kamer opzettelijk luide muziek had aanstaan om communicatiemet het personeel via de intercom onmogelijk te maken. Klagers ongenoegen betreft het woord “opzettelijk”. Hij draait altijd harde muziek, als uitlaatklep. Op de desbetreffende momenten wilde hij wel contact met het personeel enheeft hij de muziek ook zachter gezet.
Het is juist dat hij toen verbaal agressief is geweest tegen personeelsleden. Dit moet gezien worden als een natuurlijk proces van “de haren overeind zetten”. Ook is het juist dat hij na de aanvang van de separatie enige tijd tegende deur van de separeerruimte heeft gebonkt. Hij heeft spijt van dit gedrag. Hij is er niet van overtuigd dat toen dwangmedicatie nodig was. Een waarnemend unit-hoofd heeft hem ook gezegd dat dit niet nodig was.
Hij heeft de tbs nog niet aanvaard. Hij zit al zeven jaar vast en een verlenging van zijn tbs is aanstaande. In verband met druggebruik is hij inmiddels intern van de semi-gesloten afdeling “IJssel 2” overgeplaatst naar de geslotenafdeling “Niers”. In deze groep is het minder druk en gaat het beter met hem. Hij ziet nu in dat hij niets opschiet met druggebruik.

2.2. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie.
Ter zitting is hieraan door de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting toegevoegd dat hij in de stukken geen verwijt van de kliniek heeft gelezen dat klager, op het moment dat personeelsleden reageerden op zijn bellen viade intercom, zijn muziek opzettelijk luid had aanstaan.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onder 1.1.a., 1.1.b. en 1.1.c. genoemde beslissingen van het hoofd van de inrichting overweegt en oordeelt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van deze onderdelen van het beklag - wat daarvan overigens ook zij - kan niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom op deze onderdelenongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Ten aanzien van de onder 1.2. genoemde beslissing van het hoofd van de inrichting overweegt en oordeelt de beroepscommissie als volgt..
Krachtens het bepaalde bij artikel 26 van de BVT kan het hoofd van de inrichting een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar hetoordeel van een arts noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen.
Klager is op 5 oktober 1999 om 21.40 uur gesepareerd naar aanleiding van zijn door personeelsleden op die dag waargenomen gedrag en stemmingen. Blijkens deze waarnemingen is hij geagiteerd op de afdeling aanwezig geweest, verkeerdehij onder invloed van een (waarschijnlijk soft-)drug, heeft hij verbaal agressieve bewoordingen jegens het personeel gebruikt en werden zijn stemmingen onvoorspelbaar en extreem bevonden. Kort na de aanvang van zijn verblijf in desepareerruimte is klager minutenlang bezig geweest met bonken tegen de deur van de separeerruimte. Besloten is dat hij tot bedaren diende te worden gebracht. Na overleg door of namens het hoofd van de inrichting met de dienstdoendepsychiater is klager door de eerstgenoemde verplicht te gedogen dat hem een intramusculaire injectie werd toegediend met het geneesmiddel Droperidol (15 mg), ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid vanklager - in casu het gevaar van zelfbeschadiging - of van anderen.

Uit het onderzoek van de beroepscommissie is gebleken dat klager bij zijn tbs-behandeling ondersteunende geneesmiddelen gebruikt. Ondanks dit geneesmiddelengebruik is hij op 5 oktober 1999, kennelijk door druggebruik, ontregeldgeraakt. Aannemelijk is, dat uit de omringende verschijnselen door de dienstdoende psychiater is geconcludeerd dat klager toen een extra medicamenteuze ondersteuning nodig had, ter regulering van zijn psychische conditie en zijngedrag. Het toegediende geneesmiddel betreft, naar de beroepscommissie bekend is, een antipsychoticum met een werking van een beperkt aantal uren, ter overbrugging van een acute psychotische agitatietoestand.
De beroepscommissie gaat er van uit dat de dienstdoende psychiater de hiervoor omschreven geneeskundige handeling noodzakelijk heeft geoordeeld ter afwending van het genoemde gevaar. Het hoofd van de inrichting is op het advies vande dienstdoende psychiater tot de toediening van het genoemde medicament kunnen afgaan.
Het toedienen van het geneesmiddel is door de inrichting terecht als dwangmedicatie aangemerkt, omdat klager - ook al heeft hij op een gegeven moment “ja” gezegd toen zijn medewerking werd gevraagd - niet in een situatie verkeerdewaarin hij geacht kon worden vrijwillig de toediening van het geneesmiddel te aanvaarden.
Gelet op het hiervoor overwogene en bij afweging van alle overige in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing inhoudelijk niet als in strijd met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Debeklagcommissie heeft daarom met juistheid beslist tot inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Overigens acht de beroepscommissie het in gevallen als het onderhavige, waarin de beslissingen tot separatie en dwangmedicatie niet berusten op een identiek complex van feiten en omstandigheden en zijn gebaseerd op verschillendegronden, wenselijk dat het hoofd van de inrichting de verpleegde over zijn beslissingen informeert middels afzonderlijke schriftelijke mededelingen.
Het hoofd van de inrichting heeft in het onderhavige geval verzuimd in de schriftelijke mededeling van de separatie, tevens mededeling van de dwangmedicatie, de gronden voor de dwangmedicatie aan te geven. Het hoofd van deinrichting is derhalve tekortgeschoten in de motiveringsplicht, vervat in artikel 54, lid 1onder a, BVT in verbinding met artikel 53, eerste lid onder c, BVT. De beroepscommissie verstaat dat de beklagcommissie ook dezeonzorgvuldigheid in aanmerking zal nemen bij het bepalen van een tegemoetkoming in verband met de formele gegrondverklaring van dit onderdeel van het beklag.

Ten aanzien van de onder 1.3. genoemde beslissing van het hoofd van de inrichting overweegt en oordeelt de beroepscommissie als volgt.
De ministeriële Regeling rechten tijdens afzondering en separatie van 16 april 1999, nummer 754384/99/DJI (Stcrt. 75 d.d. 20 april 1999), bepaalt in artikel 3, vierde lid, dat het de verpleegde tijdens separatie kan wordentoegestaan hem toebehorende voorwerpen bij zich te hebben.
De verpleegde behoudt gelet op de voormelde regelgeving derhalve niet het recht om hem toebehorende voorwerpen bij zich te hebben tijdens separatie. Het behoort tot de beleidsvrijheid van het hoofd van de inrichting te bepalen ofen wanneer het bezit van een bepaald voorwerp tijdens separatie verantwoord en toelaatbaar wordt geacht.
De beslissing, naar aanleiding van klagers verzoek om tijdens de separatie zijn televisietoestel te mogen gebruiken, om hem tijdens (een deel van) zijn separatie het gebruik van een televisietoestel te onthouden kan gelet op hethiervoor overwogene niet worden beschouwd als een beslissing die een beperking inhoudt van een binnen de inrichting te effectueren recht, als bedoeld in artikel 56, onder e, van de BVT. De beslissing valt niet onder de reikwijdtevan artikel 56 BVT en is derhalve niet beklagwaardig. De beklagcommissie heeft klager daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover het de beslissingen 1.2 en 1.3. betreft, met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. G.J. te Loo, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 22 mei 2000

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/298
Betreft: F.J.M. van Kraaij

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van
20 april 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen “Zutphen” te Zutphen.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. G.J. te Loo.
De beroepscommissie werd bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager en namens het hoofd van de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen de heer F. Verstegen, stafmedewerker juridische zaken bij deze inrichting.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Hij kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie omdat de beklagcommissie verklaringen van het afdelingshoofd A. en het hoofd van de inrichting in aanmerking heeft genomen, terwijl deze verklaringen ten dele oponwaarheden berusten. Tijdens de behandeling van het beklag door de beklagcommissie heeft klager begrepen dat het personeel hem op 5 oktober 1999 verweet dat hij op zijn kamer opzettelijk luide muziek had aanstaan om communicatiemet het personeel via de intercom onmogelijk te maken. Klagers ongenoegen betreft het woord “opzettelijk”. Hij draait altijd harde muziek, als uitlaatklep. Op de bewuste momenten wilde hij wel contact met het personeel en heeft hijde muziek ook zachter gezet.
Het is juist dat hij toen verbaal agressief is geweest tegen personeelsleden. Dit moet gezien worden als een natuurlijk proces van “de haren overeind zetten”. Ook is het juist dat hij na de aanvang van de separatie enige tijd tegende deur van de separeerruimte heeft gebonkt.
Klager heeft spijt van dit gedrag. Hij is er niet van overtuigd dat toen dwangmedicatie nodig was. Een waarnemend unit-hoofd heeft hem gezegd dat dit niet nodig was.
Hij heeft de tbs nog niet aanvaard. Hij zit al zeven jaar vast en een verlenging van zijn tbs is aanstaande. In verband met druggebruik is hij inmiddels van de semi-gesloten afdeling “IJssel 2” overgeplaatst naar de geslotenafdeling “Niers”. In deze groep is het minder druk en gaat het beter met hem. Hij ziet nu in dat hij niets opschiet met druggebruik.

Door de vertegenwoordiger van het hoofd van de voormelde inrichting is - zakelijk weergegeven- aan het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegevoegd dat hij in de stukken geen verwijt van de kliniek heeft gelezen datklager, op het moment dat personeelsleden reageerden op zijn bellen via de intercom, zijn muziek opzettelijk luid had aanstaan.

secretaris voorzitter

Naar boven