Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6297/GB, 11 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6297/GB  

Betreft [klager]

Datum 11 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 december 2019 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de locatie Roermond.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 2 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de aanvullingen daarop, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er zouden signalen zijn dat klagers leven in de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem gevaar zou lopen. De directeur heeft een ordemaatregel opgelegd en verzocht tot overplaatsing. Het is duidelijk dat klager geen verwijt werd gemaakt. Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) zou de locatie Roermond hebben aangewezen als veiligste optie voor klagers plaatsing. De selectiebeslissing geeft verder geen blijk van andere selectiecriteria die bij het verzoek zijn betrokken. Klager is niet op de hoogte gebracht van het verzoek van de directeur. Hij is hierover ook niet gehoord. Hij werd geconfronteerd met een plotselinge selectiebeslissing, zonder dat hij zijn voorkeur kenbaar heeft kunnen maken. Hij heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend.

In bezwaar heeft klager aangevoerd dat de selectiebeslissing in strijd is met het uitgangspunt dat een gedetineerde in het arrondissement van vestiging wordt geplaatst, met het uitgangspunt dat een gedetineerde in het arrondissement van vervolging (in hoger beroep) wordt geplaatst en met klagers selectievoorkeur(en) – waarvan verweerder op de hoogte was door eerdere verzoeken van klager. Ook is in bezwaar aangegeven dat klager zijn voorkeuren niet kenbaar heeft kunnen maken, dat geen rekening is gehouden met het feit dat klager in het verleden op verzoek van de directeur van de locatie Roermond juist uit die inrichting is geplaatst en dat geen rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van de overplaatsing ten aanzien van het ontbreken van wederzijds vertrouwen. Subsidiair heeft klager naar voren gebracht dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan.

In beroep persisteert klager bij de gronden van het bezwaar. In de bestreden beslissing én in het verweerschrift wordt niet of nauwelijks ingegaan op klagers bezwaren. Er wordt voornamelijk gerefereerd aan GRIP-informatie. Daarvan is geen afschrift verstrekt. Het is dus niet te verifiëren of de locatie Roermond echt het veiligste alternatief is en of klagers voorkeursinrichtingen bij het verzoek zijn betrokken. Met het gebruik van GRIP-informatie moet, gelet op de onbekende herkomst daarvan, bovendien terughoudend worden omgegaan. Wanneer enkel naar GRIP-informatie wordt verwezen, kan een beslissing de toets van de redelijkheid vermoedelijk niet doorstaan. Het gebruik van GRIP-informatie is strijdig met de beginselen van hoor en wederhoor en de equality of arms.

Klager is op 28 november 2018 overgeplaatst naar de PI Arnhem, terwijl zijn voorkeur (onder andere) uitging naar de locatie Norgerhaven te Veenhuizen. Het GRIP had daartegen destijds geen bezwaar. In de beslissing op bezwaar is niet ingegaan op klagers eerdere verblijf in de locatie Roermond. Dat had gelet op de aard van de overplaatsing wel gemoeten.

Dat klager met spoed moest worden overgeplaatst is onvoldoende reden om hem niet naar zijn voorkeuren te vragen. Dat is niet tijdrovend. Ten tijde van de overplaatsing verbleef klager bovendien in een afzonderingscel, dus was er geen sprake van een acute dreiging. Aan de GRIP-informatie van 1 mei 2019 kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het GRIP ten aanzien van klagers huidige voorkeursinrichtingen wederom negatief zou adviseren. Er is sindsdien zeven en een halve maand verstreken. Daarnaast komen de genoemde inrichtingen gedeeltelijk niet overeen. In 2019 heeft het GRIP namelijk nog niet geadviseerd over enkele in het bezwaarschrift genoemde inrichtingen.

Recent is aan klager – op zijn verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens – diverse, deels geanonimiseerde informatie overgelegd die afkomstig is van het GRIP. Uit een bericht van 20 december 2019 blijkt dat het GRIP vraagt om één of twee inrichtingen teneinde daar nader onderzoek naar te doen. Ook schrijft het GRIP: “Op voorhand kunnen wij daarom niet aangeven waar [klager] naar toe kan”. Kennelijk heeft het GRIP maar naar één of twee inrichtingen onderzoek gedaan, op basis van de keuzes van verweerder. Er lijkt geen sprake te zijn geweest van een screening van inrichtingen die voor klagers familie gunstiger zijn gelegen. De gang van zaken is dus anders dan verweerder schetst. Dat is extra kwalijk, nu de GRIP-informatie niet is overgelegd en klager én de beroepscommissie dus moeten uitgaan van de juiste weergave van de afgeschermde GRIP-informatie. Anders verliest de – toch al bekritiseerde GRIP-informatie – al helemaal haar bewijswaarde. Het doet ook af aan de geloofwaardigheid van verweerder.

In het verweerschrift wordt gesteld dat onderzoek is gedaan naar vier andere inrichtingen, maar er wordt niet vermeld welke inrichtingen dit zijn. Ook wordt hierover geen (geanonimiseerd) GRIP-rapport overgelegd, terwijl de eerder genoemde GRIP-rapportage hiermee juist in strijd lijkt.

Standpunt van verweerder

Klager staat op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (de GVM-lijst) met risicoprofiel ‘verhoogd’. Hij is overgeplaatst vanwege sterke aanwijzingen dat zijn leven in de PI Arnhem gevaar liep. Uit de GRIP-informatie bleek dat de locatie Roermond voor hem de meest veilige plek zou zijn. Er is gekeken naar vier andere inrichtingen, maar die vielen af vanwege het verblijf van medegedetineerden die, net als klager, tot de zogenaamde Mocromaffia worden gerekend, of omdat er geen plaats beschikbaar was. Gelet op de urgentie was het niet wenselijk om klager op een wachtlijst te plaatsen.

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Arnhem. Op 23 december 2019 is hij in verband met zijn veiligheid overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Roermond.

De beroepscommissie begrijpt dat klager geen bezwaar (meer) heeft tegen zijn overplaatsing uit de PI Arnhem, maar dat hij om diverse redenen in een andere inrichting dan de locatie Roermond geplaatst wil worden.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

Klagers vestigingsadres ligt in Utrecht, in het arrondissement Midden-Nederland. De locatie Roermond bevindt zich niet in dat arrondissement of in een aanpalend arrondissement. Klager heeft in bezwaar (en beroep) verzocht hem in plaats daarvan over te plaatsen naar een van de andere door hem genoemde inrichtingen, die in meerderheid wel in of aanpalend aan het arrondissement van vestiging zijn gelegen.

Daartegenover staat dat ten tijde van de initiële beslissing haast was geboden. Weliswaar verbleef klager in een afzonderingscel en was hij dus – althans vermoedelijk – niet in acuut levensgevaar, maar het verblijf in een afzonderingscel dient redelijkerwijs ook niet langer dan noodzakelijk te duren. Een (spoedige) plaatsing van klager is – nog los van de algemene vraag naar de beschikbare capaciteit – niet eenvoudig, vanwege zijn GVM-status en de omstandigheid dat hij deel uitmaakt(e) van de zogenaamde ‘Mocromaffia’, waarvan de betrokken gedetineerden zoveel mogelijk uit elkaar geplaatst worden. Dat blijkt ook al uit klagers eerdere beroepen (RSJ 18 juli 2018, R 181 en RSJ 4 september 2019, R 19/4041/GB).

Hoewel niet duidelijk is of klager voorafgaand aan de initiële beslissing is gevraagd naar zijn voorkeur(en) – en dat verdient naar het oordeel van de beroepscommissie wel de voorkeur – heeft verweerder die beslissing, gelet op de spoed en de complexiteit van klagers plaatsing, in redelijkheid kunnen nemen, ook al werd daarmee afgeweken van artikel 25, zevende lid, van de Regeling en wat er ook zij van de wijze waarop het GRIP-rapport precies tot stand is gekomen.

De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat de beslissing op bezwaar – de bestreden beslissing – onvoldoende is gemotiveerd. Op dat moment waren klagers voorkeuren in elk geval duidelijk en was er ook geen haast meer geboden. De bezwaarfase biedt bij uitstek de gelegenheid om klagers precieze plaatsing te heroverwegen, temeer nu met spoed tot die plaatsing is beslist. Gesteld noch gebleken is dat in bezwaar navraag bij het GRIP is gedaan met het oog op klagers voorkeuren, terwijl die voorkeuren (grotendeels) tevens in lijn waren met artikel 25, zevende lid, van de Regeling. Op dat moment zou de capaciteit eveneens alweer anders kunnen liggen dan ten tijde van de initiële beslissing.

Een en ander klemt temeer, nu uit het door verweerder overgelegde selectieadvies van 1 april 2020 blijkt dat het GRIP en het Openbaar Ministerie, alsmede de directeur van de locatie Roermond, positief hebben geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot overplaatsing naar de PI Nieuwegein (zie ook RSJ 7 september 2020, R 20/6609/GB). Deze inrichting is door klager in bezwaar en in zijn verzoek d.d. 25 februari 2020 als eerste genoemd en bevindt zich in het arrondissement van vestiging. Over de capaciteit is op dit moment niets bekend, maar het ligt op de weg van verweerder na te gaan of er plaats (op de wachtlijst) is.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal hiermee volstaan nu de beroepscommissie in RSJ 11 september 2020,

R-20/6609/GB van oordeel is dat verweerder een nieuwe beslissing dient te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 11 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven