Nummer R-20/7555/GA
Betreft [Klager] Datum 18 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 1 april 2020 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingaande op
31 maart 2020 en eindigend op 14 april 2020 (SC 2020/076).
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 15 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.G. Vos, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Niet kan worden gesproken van een zorgvuldige voorbereiding en tenuitvoerlegging van de
b-dwangbehandeling. De gekozen dwangbehandeling voldoet niet aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Uit de stukken is niet gebleken dat overleg met de arts en met het hoofd van de afdeling waar klager verblijft is gevoerd. Dit is in strijd met artikel 22a, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm). Verder is op basis van de stukken niet voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de door de psychiater vastgestelde stoornis (dreiging van) gevaar als bedoeld in artikel 46a, van de Pbw, veroorzaakt en dat een geneeskundige behandeling noodzakelijk is om dit af te wenden. De beslissing tot b-dwangbehandeling is dus in strijd met de wet dan wel aan te merken als onredelijk of onbillijk.
Standpunt van de directeur
Anders dan de raadsman aanvoert, is er overleg geweest met de psychiater (tevens arts) en met het hoofd van de afdeling waar klager verblijft, voorafgaande aan de beslissing tot
b-dwangbehandeling. De directeur wijst hierbij op de in beroep opgenomen procesbeschrijving. Voor het overige verwijst de directeur naar de ondergetekende beschikking van de b-dwangbehandeling en het advies aan de directeur van de behandelend psychiater.
3. De beoordeling
Formeel punt
Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pm, pleegt de directeur, alvorens hij beslist over een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling, overleg met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Volgens de raadsman heeft dit overleg niet plaatsgevonden. De directeur voert (onder meer) als reactie op het beroepschrift aan dat er wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden tussen hem, de arts en het hoofd van de afdeling waar klager verblijft, voorafgaande aan de beslissing tot b-dwangbehandeling. De beroepscommissie heeft geen redenen hieraan te twijfelen en gaat dan ook uit van de juistheid van deze mededeling.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.
Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel (Pm) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.
Vaststaat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.
Klager is gediagnosticeerd met een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Het is nog onduidelijk in welk kader, maar mogelijk is sprake van schizofrenie. Klager heeft bij binnenkomst enkele keren gezegd dat hij de loterij heeft gewonnen en dat hij beschikt over veel geld. Daarnaast zouden de Primark in Utrecht en alle winkels van Albert Heijn zijn eigendom zijn. Volgens hem hebben de Koning en Rutte hem bezocht. Volgens klager willen mensen hem vermoorden en hebben ze geprobeerd zijn huis te vergassen. Ook is klager ervan overtuigd dat camera’s hem op de afdeling in de gaten houden.
Klager is in januari 2020 overgeplaatst vanuit de PI Alphen aan den Rijn. Daar verbleef hij in een isoleercel nadat hij een bewaarder had aangevallen. De psychiater aldaar zag een psychotisch toestandsbeeld. Tijdens zijn verblijf in het PPC is hij eerst op de crisisafdeling geplaatst. Daar raakte hij betrokken bij een agressie-incident met een medepatiënt. Enkele dagen voorafgaande aan de beslissing tot b-dwangbehandeling heeft klager een medepatiënt vanuit het niets aangevallen. Daarbij is hij ook in een worsteling geraakt met het personeel, waarbij een personeelslid beschadigd is geraakt. Klager zou zich hierbij paranoïde hebben geuit. Het gevaar voor agressie richting derden komt voort vanuit een psychotisch toestandsbeeld. Klager weigert op vrijwillige basis behandeling voor zijn psychotische toestandsbeeld en om die reden wordt het proportioneel geacht om onder dwang anti-psychotische medicatie toe te dienen. In het geval van klager is sprake van drie agressie-incidenten binnen drie maanden tijd. Daarnaast is sprake van noodzakelijke isolatie, waarbij klager op vier mans benadering en op een boeienregime staat. Het valt te verwachten dat zonder adequate medicamenteuze behandeling, dit onwenselijke regime onnodig lang zal voortduren. In gesprek met klager is hem orale medicatie op vrijwillige basis aangeboden, maar dit weigert hij. Er zijn met klager gesprekken gevoerd over het nut en de noodzaak van medicatie, maar klager blijft pertinent weigeren.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 18 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter