Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7212/JA, 10 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7212/JA

Betreft [klager]

Datum 10 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het uitvoeren van een kamercontrole tijdens de nachtelijke uren en de plaatsing in een afzonderingscel gedurende de kamercontrole (Ha-2020-000173);

De beklagrechter bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda heeft op 8 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de RJJI Den Hey-Acker (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers recht op onaantastbaarheid van zijn kamer kan op grond van artikel 32 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) worden beperkt. Het ligt echter in de rede dat deze beperking op de minst bezwaarlijke wijze wordt uitgevoerd en slechts indien dit absoluut noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting. De noodzaak om op 26 april 2020 zijn kamer tijdens de nacht te onderzoeken, is onvoldoende onderbouwd en de beslissing tot het uitvoeren van de kamercontrole tijdens de nachtelijke uren is, onder de gegeven omstandigheden, disproportioneel. De stelling van de directeur dat de spitactie tijdens de nachtelijke uren moest worden gedaan, omdat een overdag uitgevoerde spitactie geen gevonden telefoons had opgeleverd, kan klager dan ook niet volgen. Klagers kamer was al eerder doorzocht. De mogelijkheden om voorwerpen te verstoppen, blijven beperkt tot zijn kamer en zijn niet anders dan overdag.

Klager kan zich daarnaast niet verenigen met de beslissing hem in afzondering te plaatsen gedurende het uitvoeren van de kamercontrole. Ten aanzien van de plaatsing in een afzonderingscel is specifieke wet- en regelgeving opgesteld, waarin is bepaald onder welke omstandigheden tot plaatsing in een afzonderingscel kan worden overgaan. De directeur stelt dat geen andere verblijfsruimtes beschikbaar waren. Dat argument berust echter niet op een wettelijke grondslag, zodat klagers plaatsing in een afzonderingscel heeft plaatsgevonden op onrechtmatige gronden. Nu de kamercontrole op de minst bezwaarlijke wijze dient te worden uitgevoerd, had het in de rede gelegen om de kamercontrole uit te stellen tot het moment dat aan klager een andere verblijfsruimte kon worden toegewezen.

Aangezien de rechtsgevolgen van de beslissing van de directeur niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, verzoekt klager om een tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid en onder a, van de Bjj kan de directeur de jeugdige uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten, behalve het dagelijks verblijf in de buitenlucht, indien dit in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting noodzakelijk is.

In artikel 25, eerste lid, van de Bjj is bepaald dat de afzondering ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat een personeelslid of medewerker een jeugdige voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering kan plaatsen, indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, geboden is. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld.

Op grond van artikel 39 van de Bjj is de directeur bevoegd de kamer van een jeugdige op de aanwezigheid van voorwerpen, die niet in zijn bezit mogen zijn, te onderzoeken:

a.  indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de kamers van jeugdigen (een

routine-inspectie);

b.  indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

De aanleiding voor deze laatste grond dient te blijken dan wel aannemelijk te worden door feiten en omstandigheden.

In paragraaf 10.2 van de huisregels van de RJJI Den Hey-Acker staat dat de medewerkers van de inrichting altijd de kamer van de jeugdige mogen betreden om de kamer te inspecteren.

Uit het dossier, waaronder de inlichtingen van de directeur, blijkt het volgende. Op 26 april 2020 heeft op klagers afdeling een kamercontrole (een spitactie) plaatsgevonden, vanwege vermoedens dat de jeugdigen op die afdeling in het bezit waren van telefoons. Eerder uitgevoerde kamercontroles hadden geen resultaat opgeleverd. Aangezien een jeugdige tijdens een kamercontrole niet op zijn eigen kamer kan verblijven, wordt hij in een andere verblijfsruimte geplaatst. Klager is om 23:15 uur in een afzonderingscel geplaatst, omdat andere verblijfsruimten (op de afdeling) al bezet waren. Na afloop van de kamercontrole is klager op 27 april 2020 om 02:30 uur weer naar zijn eigen kamer gebracht. De kamercontrole is, volgens de directeur, gedurende de avond en de daaropvolgende nacht uitgevoerd, omdat de telefoons overdag op andere plekken kunnen worden verstopt. Aangezien nog steeds ’s nachts werd gebeld, bleef het vermoeden bestaan dat op de afdeling telefoons aanwezig waren.

De op 26 en 27 april 2020 uitgevoerde kamercontrole op klagers afdeling levert een beperking op van zijn recht op onaantastbaarheid van zijn kamer in de zin van artikel 32 van de Bjj. In het kader van het zogeheten bewaardersarrest, zoals opgenomen in artikel 25, vierde lid, van de Bjj, kan klager tijdens de kamercontrole, in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, maximaal vijftien uur in afzondering worden geplaatst. Het vermoeden bestond dat op klagers afdeling gedurende de nacht gebruik werd gemaakt van telefoons. Daarnaast waren voor klager op het betreffende moment geen andere verblijfsruimten dan een afzonderingscel beschikbaar en is zijn afzondering beperkt gebleven tot ruim drie uur. 

In het licht van deze feiten en omstandigheden kan de beslissing van de directeur ten aanzien van de vorm van klagers afzondering alsmede de duur en het tijdstip daarvan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 10 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven