Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7017/TA, 20 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-20/7017/TA

betreft: [klager]            datum: 20 oktober 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.S.E. Bruinen, namens [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 mei 2020 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de instelling, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. F. Aarts om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 16 april 2019 tot verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor zeer intensieve zorg (ZIZ).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven (K-2019-132).

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager kan zich niet verenigen met de overweging dat hij onvoldoende inzicht zou geven in zijn gedrag en denken. Hij is veelvuldig in gesprek geweest met zijn begeleiders en was in goed contact met de behandelaren. Niet is gebleken dat de verlenging van klagers verblijf op de ZIZ-afdeling het directe gevolg was van de verlenging van zijn status als extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG). De verlenging van zijn EVBG-status wordt wel genoemd, maar in de daaropvolgende overwegingen blijft het onvermeld. Evenmin blijkt dat de verlenging van klagers verblijf op de ZIZ-afdeling is gebaseerd op zijn gedrag.

Van acuut vluchtgevaar was ten tijde van de beslissing van het hoofd van de instelling geen sprake. Klager acht het onbegrijpelijk waarom het vluchtgevaar als tijdelijk verhoogd werd aangemerkt. In de beslissing staat dat dit is gebaseerd op het lopende hoger beroep. Later wordt aangevoerd dat de conclusie is gebaseerd op het risicotaxatie-instrument, maar dat staat niet in de beslissing van het hoofd van de instelling.

Het is van groot belang dat ingrijpende beslissingen goed worden gemotiveerd. Daar wringt de schoen. De wijze waarop de beslissing is genomen voelt voor klager als willekeurig. Het komt op hem over alsof hij wordt gestraft voor het instellen van hoger beroep. Nergens is bovendien aangegeven dat klager pas op een reguliere behandelafdeling kon worden geplaatst, als hij geen EVBG-status meer zou hebben.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De instelling weerspreekt klagers standpunt dat er bij zijn blokken en activiteiten niet altijd begeleiding en toezicht aanwezig was. Goed functioneren op het werk is overigens geen indicatie dat het goed gaat of dat de vluchtgevaarlijkheid daarmee is afgenomen. Klager mocht niet onbegeleid de afdeling af. De instelling acht klagers verblijf op de ZIZ-afdeling van groot belang vanwege de intensieve en relationele begeleiding die op die afdeling geboden kan worden. Er is directe zorg en toezicht, zodat voldoende rekening kan worden gehouden met de veiligheidsrisico’s van EVBG-patiënten. Er is een hogere personele bezetting.

Er kan daar veel intensiever toezicht worden gehouden op klagers vroegsignalering dan op een reguliere afdeling met meer patiënten mogelijk zou zijn.

Het geven van openheid over klagers belevingswereld is een blijvend punt van aandacht en essentieel voor de behandeling. Klager heeft een imposante vluchtgeschiedenis. Daarom werd ervan uitgegaan dat hij beperkt open was. Openheid is geboden om een adequatere inschatting van de vroegsignalen te maken. In 2016 waren er ten tijde van klagers ontvluchting geen (vroeg)signalen waargenomen. Klager leek niet de ambitie te hebben zich blijvend aan de gestelde voorwaarden te houden. Het streven was er niettemin op gericht klager over te plaatsen naar een reguliere behandelafdeling, mits hij zich aan de voorwaarden zou houden en in gesprek zou blijven over zijn risicomanagement.

Gelet op het lopende hoger beroep in klagers strafzaak over de recidive tijdens zijn eerdere onttrekking, werd het vluchtgevaar tijdelijk als verhoogd ingeschat en is beslist klagers verblijf op de ZIZ-afdeling voort te zetten. Het behandelteam achtte het noodzakelijk het externe risicomanagement en de intensieve begeleiding in deze periode te behouden om klagers toestandsbeeld goed in de gaten te houden. Na de hogerberoepsprocedure zou een behandeltraject vormgegeven kunnen worden (tenzij klager eerst een gevangenisstraf zou moeten uitzitten).

Klager heeft zich wisselend ingezet voor zijn behandeling. Hij vond het verblijf in de instelling te lang duren en hij had het idee dat het behandelteam steeds nieuwe eisen aan hem stelde om hem langer binnen te houden. Hij legde de verantwoordelijkheid veelal bij anderen zonder te kijken naar zijn eigen aandeel. Het was weliswaar mogelijk om met hem in gesprek te gaan, maar de diepgang en het initiatief op het gebied van risicofactoren en delictgedrag ontbrak. Hij werkte in enige mate mee aan de vroegsignalering, maar ook dit had weinig diepgang en het initiatief lag bij het behandelteam. Uit klagers functionele opstelling en het uitblijven van incidenten kan niets worden afgeleid ten aanzien van zijn vluchtgevaarlijkheid.

Kortom, klagers verblijf op de ZIZ-afdeling is verlengd om de orde en de veiligheid binnen de instelling te waarborgen. Dit werd noodzakelijk geacht als gevolg van klagers nog geldende EVBG-status en de toename van het ontvluchtingsrisico dat samenhangt met de lopende strafzaak.

Het ontvluchtingsrisico werd op de ZIZ-afdeling als lager ingeschat dan op een reguliere behandelafdeling. Een en ander volgt ook uit de beslissing van de EVBG-commissie en het Ministerie van 1 april 2019 tot verlenging van de EVBG-status. Een EVBG-status betekent dat plaatsing op een ZIZ-afdeling is geïndiceerd. Als de instelling klager toch op een reguliere behandelafdeling zou hebben geplaatst, zou zij de aanwijzing van het ministerie negeren. De verlengde EVBG-status en de verlengde plaatsing op de ZIZ-afdeling staan dus nauw met elkaar in verband.

Klager heeft zich onder begeleiding door de instelling kunnen bewegen en blokken kunnen volgen. Hij was dus slechts gedeeltelijk beperkt door zijn plaatsing op de ZIZ-afdeling.

Op 11 oktober 2019 is klagers plaatsing op de ZIZ-afdeling overigens wederom verlengd. Klagers vluchtgevaarlijkheid bleef lastig in te schatten, omdat er weinig aangrijpingspunten waren in de vroegsignalering. Zo is bij klager in februari 2020 een zaag aangetroffen, zonder dat er signalen waren voor toegenomen vluchtgevaarlijkheid. Nader onderzoek en verschillende getroffen maatregelen ten spijt, heeft klager op 1 maart 2020 in samenwerking met een medepatiënt een medewerker gegijzeld onder bedreiging met wapens en zijn zij de instelling ontvlucht. Dit alles onderstreept dat de inschatting en de beoordeling van de vluchtgevaarlijkheid in april 2019 correct is geweest.

3.         De beoordeling

Artikel 32, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) luidt als volgt:

Het hoofd van de instelling kan een verpleegde op een door Onze Minister als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve zorg plaatsen, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen:

a.         de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

b.         de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

c.         de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

Gelet op klagers destijds geldende EVBG-status, zijn eerdere ontvluchtingen en het niet goed kunnen inschatten van het actuele ontvluchtingsgevaar door het ontbreken van zogeheten vroegsignalen, heeft het hoofd van de instelling de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de ZIZ-afdeling in redelijkheid kunnen nemen. Klagers ontvluchtingen waren en zijn zeer zorgwekkend in aantal en in de mate van voorbereiding. Bovendien gingen de onttrekkingen veelal gepaard met het plegen van delicten. Het is daarnaast niet onbegrijpelijk, noch onredelijk of onbillijk, dat klagers veroordeling in eerste aanleg (tot drie jaar gevangenisstraf) en het lopende hoger beroep daartegen werden gezien als omstandigheden die het vluchtgevaar mogelijk zouden verhogen. Een en ander komt in de bestreden beslissing voldoende duidelijk naar voren. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 oktober 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven