Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5902/TB, 20 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-20/5902/TB

betreft: [klager]            datum: 20 oktober 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens [klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 28 januari 2020 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 16 december 2019 heeft FPC De Rooyse Wissel te Venray verzocht klager over te plaatsen naar een andere instelling. Verweerder heeft op 28 januari 2020 beslist klager over te plaatsen naar FPC Dr. S. van Mesdag.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is eerder in FPC Dr. S. van Mesdag geplaatst, ter observatie om te bezien of overplaatsing naar een andere kliniek wenselijk was. Klager vond die periode overigens niet onaangenaam.

Daarna is hij overgeplaatst naar FPC De Pompestichting te Nijmegen. Klager zou niet in Groningen kunnen blijven, omdat vanwege de slachtoffers resocialisatie (verlof) aldaar niet mogelijk zou zijn. Als dat nog steeds zo is, dan zou klager na opheffing van de EVBG-status weer overgeplaatst moeten worden, wat vanwege hechtingsproblematiek moeilijk is. Klager wil graag overgeplaatst worden naar FPC De Kijvelanden te Poortugaal, dat ook over een afdeling voor intensieve zorg beschikt. Dat is ook nabij zijn netwerk. Een eerder verzoek van klager tot overplaatsing naar die instelling is afgewezen, omdat er een lange wachtlijst is.

Een tweede verzoek werd afgewezen, omdat klager geen EVBG-status had.

Die heeft hij inmiddels wel.

Voorafgaand aan de overplaatsing verbleef klager weliswaar op het separeerblok, maar hij zat in een afzonderingskamer met faciliteiten, eigen spullen op kamer en open deur-beleid. Ook kon klager onbegeleid bellen en ontving hij onbegeleid bezoek. Hij mocht koken op het separeerblok. FPC De Rooyse Wissel adviseerde geen plaatsing in een voorziening voor langdurige forensische psychiatrische zorg (LFPZ), maar heeft een EVGB-status aangevraagd voor perspectief. Na zijn plaatsing in de zeer intensieve zorgafdeling (ZISZ) van de FPC Dr. S. van Mesdag zijn klagers vrijheden sterk verminderd. Hij verblijft met name achter de deur en heeft niet of nauwelijks eigen spullen op kamer. Klager heeft forse hechtingsproblematiek. Dit speelt op met elke verhuizing en nieuwe omgeving. Daarbij was het verschil in vrijheden zo groot dat de beperkingen veel spanningen opleverden.

De overplaatsing voelde voor klager niet als een nieuwe start. Dit heeft geleid tot incidenten. Klager erkent dat. Tijdens de separatie wilde een psychiater medicatie voorschrijven. Klager wilde dat niet, omdat medicatie eerder agressie opwekte. Hij vroeg de psychiater het gesprek over dit onderwerp te staken en hem te laten wennen aan de kliniek. De psychiater bleef echter komen. Toen heeft klager verbaal agressief gereageerd. Na drie weken verblijf heeft de kliniek de LFPZ-plaatsing aangevraagd.

Klagers gedrag is inmiddels goed, maar de beperkingen duren nog steeds voort. Er loopt een beklagprocedure ten aanzien van de voortzettingen van klagers plaatsing in afzondering. Er is geen sprake geweest van fysieke incidenten.

Klager is thans zelfs bereid mee te werken aan medicatie. Hij heeft meermaals op eigen verzoek gesproken met de psychiater. Die is nu evenwel van mening dat medicatie niet is aangewezen.

Klager zit bijna 23 uur per dag op cel. Hij heeft weinig eigen spullen, moet begeleid bellen, heeft geen bezoek en ziet nauwelijks medepatiënten. De LFPZ-aanvraag zal maanden, mogelijk een jaar in beslag nemen. Het is onmenselijk om de beperkingen op deze wijze voort te zetten. Andere cliënten van klagers raadsvrouw, die ook in de ZISZ-afdeling verblijven, mogen (beperkt) werken, sporten, gezamenlijk luchten en gezamenlijk eten en hebben geen beperkingen met de buitenwereld. Klager krijgt in FPC Dr. S. van Mesdag geen kans om tot opheffing van de maatregelen te komen. Een nieuwe kliniek zou een frisse start zijn en gedurende de langdurige LFPZ-aanvraag in ieder geval wat kwaliteit van leven bieden. Verzocht wordt verweerder opdracht te geven klager te plaatsen op de afdeling Olivijn van FPC De Kijvelanden.

Namens verweerder is de besteden beslissing als volgt toegelicht.

Op 16 december 2019 heeft FPC De Rooyse Wissel een aanvraag gedaan voor het toekennen van de EVBG-status. Door klagers dreigende uitspraken en het risico op agressie-incidenten, was het voor de kliniek niet meer mogelijk een behandelrelatie met klager op te bouwen. Uit de aanvraag blijkt dat klager al enkele maanden op de separeerafdeling verbleef, vanwege dreiging richting het personeel, ontregeling in de kliniek door andere patiënten ertoe aan te zetten middelen voor hem te regelen en gebrekkige impulsbeheersing. Op 20 maart 2020 is de EVBG-status aan klager toegekend.

Op 24 januari 2020 heeft de kliniek verzocht de aanvraag met voorrang te behandelen. Er was geen sprake van enige behandelmotivatie en dus evenmin van enige vooruitgang in de behandeling. Bovendien ontstond er een toenemend risico op verdere escalatie. De overplaatsing moest dus zo spoedig mogelijk plaatsvinden. De plaatsen voor EVBG-patiënten zijn schaars en de klinieken hebben een wachtlijst. In FPC Dr. S. van Mesdag was als eerste een plaats beschikbaar. In FPC De Kijvelanden was geen enkel zicht op een plaats voor klager.

Klager zal in FPC Dr. S. van Mesdag op zijn problematiek toegespitste behandeling ontvangen. Er is nog geen zicht op het opheffen van de EVBG-status en dus ook nog niet op plaatsing op een reguliere afdeling. Te zijner tijd zal opnieuw worden bezien of resocialisatie vanuit Groningen mogelijk is.

Klagers gedrag is ook in FPC Dr. S. van Mesdag storend, provocerend en dreigend. In de eerste weken van zijn verblijf was hij verbaal agressief en heeft hij – onder meer – gedreigd een pen in de nek van een sociotherapeut te steken. Hij heeft enige tijd op de separeerafdeling verbleven. Inmiddels verblijft hij daar niet meer, maar is hij al wel langdurig afgezonderd van medepatiënten, aangezien de verwachting is dat bij uitbreiding van vrijheden dit zal resulteren in een instabiel beeld waardoor het risico op (dreiging met) agressie toeneemt.

De kliniek zoekt naar mogelijkheden om klager meer ruimte c.q. invulling te geven binnen de geldende beperkingen.

Op 29 april 2020 heeft de kliniek een aanvraag ingediend voor plaatsing in een voorziening voor langdurige forensische psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening). De kliniek schat het risico op (instrumentele) agressie hoog in en verwacht dat betrokkene zal ontregelen bij een toename van de behandeldruk. In het verleden heeft een toename van vrijheden geleid tot forse problemen als dreiging, fysieke agressie en ruis omtrent drugshandel.

4.         De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.

Klager verbleef in FPC De Rooyse Wisse. Op 10 februari 2020 is hij overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag, omdat de situatie in FPC De Rooyse Wissel onhoudbaar was geworden.

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden in zijn overwegingen betrekken:

a.         de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.         de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.         de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Uitgangspunt van het Beleidskader plaatsing TBS dwang oktober 2019 is

dat de ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen de eigen regio, tenzij – voor zover hier van toepassing – de ter beschikking gestelde behoort tot de bijzondere doelgroep van tbs-gestelden met de EVBG-status. Klager is een EVBG-status toegekend vanwege een aantal incidenten die hebben plaatsgevonden in FPC De Rooyse Wissel.

Ter beschikking gestelden met een EVBG-status kunnen enkel worden geplaatst in FPC De Kijvelanden, FPC Dr. S. van Mesdag, de locatie Vught van de Pompestichting en CTP Veldzicht. Voor de schaarse EVBG-plekken bestaat een wachtlijst. Uit de inlichtingen van verweerder volgt dat voor klager – die met spoed moest worden overgeplaatst, omdat de situatie in FPC De Rooyse Wissel onhoudbaar was geworden – als eerste een EVBG-plek beschikbaar was in FPC Dr. S. van Mesdag. De EVBG-commissie heeft de plaatsing aldaar ondersteund, aangezien deze kliniek binnen de ZISZ-afdeling differentiatiemogelijkheden heeft.

Ten tijde van de bestreden beslissing was er geen mogelijkheid om klager te plaatsen in FPC De Kijvelanden, waar zijn voorkeur naar uitgaat. Aangegeven is dat er geen zicht is op het opheffen van de EVBG-status. Verder is aangegeven dat klager in FPC Dr. S. van Mesdag een op zijn problematiek toegespitste behandeling zal ontvangen, maar dat inmiddels de LFPZ-status voor klager is aangevraagd.

De omstandigheid dat klager in FPC Dr. S. van Mesdag vanwege zijn gedrag en risico-inschattingen beperkingen zijn opgelegd, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsing heeft kunnen beslissen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden,  in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 oktober 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven