Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3424/GA, 12 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/3424/GA

Betreft: [klager]            datum: 12 november 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 10 april 2019 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager en zijn gemachtigde in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege klagers gedrag tijdens het vervoer met de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O), met cameratoezicht, ingaande op 12 oktober 2018 om 15:15 uur (DC-2018-000262).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft geoordeeld over de omstandigheid dat klager niet (tijdig) door de medische dienst zou zijn gezien, maar daartegen richtte het beklag zich niet. Klager heeft geschreeuwd, geschopt en geslagen tijdens het vervoer met DV&O, waardoor het DV&O-personeel zich uiteindelijk genoodzaakt voelde om met sirenes te rijden. Klager heeft daarmee onnodige risico’s gecreëerd. Voor fysiek of mentaal geweld kon volgens de toenmalige Sanctiekaart maximaal veertien dagen strafcel worden opgelegd. De opgelegde disciplinaire straf kan dus niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Uit de wet volgt dat het advies van de inrichtingsarts moet worden ingewonnen bij plaatsing in een strafcel met cameratoezicht (artikel 51a, tweede lid, jo. artikel 34a, van de Pbw). De directeur heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wanneer en waarover er contact is geweest met de medische dienst, nadat klager in het DC Rotterdam arriveerde. Het advies van de inrichtingsarts was van groot belang, nu klager kort daarvoor een operatie had ondergaan waarbij hij onder narcose was. Het advies van de inrichtingsarts of gedragsdeskundige is van groot belang, nu cameratoezicht op gespannen voet staat met het recht op privacy. Uit niets blijkt dat klagers medische problematiek serieus is genomen.

Er is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van fysieke agressie van klager naar het personeel van DV&O. Dan blijft er hoogstens verbale agressie over, waarop een straf stond van drie dagen. De opgelegde disciplinaire straf is dus disproportioneel.

Het bewaardersarrest heeft de duur van vijftien uur overschreden. Dat is in strijd met artikel 24, vierde lid, van de Pbw. Hij is pas na zeventien uur gehoord. De beklagcommissie heeft te laat op het onderliggende klaagschrift beslist. Dat komt onder meer doordat de directeur te laat heeft gereageerd op de vragen van de beklagcommissie. Klager dient te worden gecompenseerd voor de opgelopen vertraging.

 

3.         De beoordeling

De uitspraak van de beklagcommissie heeft betrekking op twee klachten. Een daarvan is ongegrond verklaard. Het beroep van de directeur richt zich alleen tegen het beklag zoals weergegeven onder 1, kennelijk voor zover dit de duur van de opgelegde straf en het zien door de medische dienst betreft.

 

De duur van de opgelegde straf

Uit het schriftelijk verslag van het DV&O-personeel komt naar voren dat klager kort na zijn operatie begon te schreeuwen tegen een verpleegkundige, dat hij zich verzette tegen zijn overbrenging naar het DV&O-busje en dat hij tijdens het transport begon te schreeuwen, te slaan en te schoppen. Dergelijk gedrag rechtvaardigt de oplegging van een disciplinaire straf. In de Sanctiekaart 2016 Landelijk, die destijds gold, is geen categorie opgenomen die specifiek ziet op klagers gedrag. Er is immers niet alleen sprake van verbale agressie (maximaal drie dagen eigen cel), maar ook van het creëren van een gevaarlijke situatie tijdens het transport. Gelet op die omstandigheden heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen aan klager een disciplinaire straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in een strafcel. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren.

 

Het zien door de medische dienst

De beklagcommissie heeft zich – kennelijk in het kader van de disciplinaire straf – ook uitgelaten over de vraag of klager tijdig door de medische dienst is gezien. In de onderliggende klachten heeft klager hierover niet expliciet geklaagd. Het is daarom niet zonder meer begrijpelijk dat de beklagcommissie hierover heeft geoordeeld. Toch kan dit niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep, nu de wet dwingend voorschrijft dat het advies van de inrichtingsarts of een gedragsdeskundige wordt ingewonnen vooraf – of kort nadat – een disciplinaire straf met cameratoezicht wordt opgelegd. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. Klagers gemachtigde heeft zich – hoewel pas in beroep – ook expliciet op de betreffende wetsbepalingen beroepen, terwijl de directeur daarop niet nader is ingegaan. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom zo lezen, dat het beklag op dit punt gegrond is verklaard. De uitspraak kan in zoverre in stand blijven.

De beroepscommissie ziet in het voorgaande voorts aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €12,50 (vergelijk RSJ 25 november 2019, R 19/2797/GA).

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op de duur van de opgelegde disciplinaire straf, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 12 november 2020.

 

 

 

 

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven