Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3871/GA, 3 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer   R-19/3871/GA 

Betreft [klaagster]      

Datum 3 augustus 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft  beklag ingesteld tegen:

a. het beleid dat alle pakketten retour worden gezonden en het niet ontvangen van op 30 juli 2018 binnengekomen poststukken, waaronder een boek en het niet in kennis stellen van klaagster omtrent retourzending van pakketten met onder andere cd’s (NS2018/88) en

b. de beëindiging van klaagsters baantje als sporthulp ondanks een toezegging van de directie in de Gedecovergadering van 8 januari 2018, dat de baantjes in de banencaroussel met zes maanden zouden worden verlengd (NS2018/89).

 

De beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis heeft op 20 mei 2019 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag NS2018/88 en het beklag NS2018/89 ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klaagsters raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en de directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

a.

Klaagster beklaagt zich over het niet ontvangen van op 30 juli 2018 binnen gekomen poststukken, waaronder een boek. Klaagster had ook een aantal cd’s niet ontvangen van haar broer uit Engeland. Het gaat klaagster met name om het beleid binnen de PI dat er geen pakketten meer mogen worden ontvangen. Dat is in strijd met artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klaagster betwist dat dit is gecommuniceerd of dat dit in de huisregels staat.

b.

Klaagster beklaagt zich over de beëindiging van haar baantje als sporthulp ondanks een toezegging van de directie in de Gedecovergadering van 8 januari 2018 dat de baantjes van de dames in de banencaroussel met zes maanden zouden worden verlengd.  

Standpunt van de directeur

a.

In de huisregels (artikelen 4.5.3 en 4.5.4) staat dat alleen boeken en tijdschriften rechtstreeks vanuit de uitgever naar de inrichting mogen worden verstuurd. Het opsturen van een boek, tijdschrift of cd, niet afkomstig van de uitgever, naar klaagster is niet toegestaan. Het toestaan van pakketjes is een periode gedoogd. Halverwege juli 2018 is besloten dat gedetineerden geen postpakketten meer mogen ontvangen, uitzonderingen van het afdelingshoofd daargelaten. Deze uitzonderingen gelden bijvoorbeeld voor dames die geen bezoek ontvangen of alleen familie in het buitenland hebben. Klaagster ontving bezoek, het afdelingshoofd heeft geen uitzondering voor klaagster gemaakt met betrekking tot het ontvangen van postpakketten.

b.

Klaagster had geen recht meer op haar baantje als sporthulp. De vier maanden waren voorbij, zij moest dus rouleren. Klaagster zou na de baantjescaroussel als voorvrouw van de arbeidszaal gaan werken. Wegens een communicatiegebrek is klaagster bij de arbeid weggestuurd toen zij aankwam om te komen werken. Hiervoor is excuses aangeboden en getracht is de klacht te schikken.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van beklagonderdeel a overweegt de beroepscommissie het volgende.

Tegen een algemene regel staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. De directeur heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat gedetineerden geen postpakketten meer mogen ontvangen, uitzonderingen daargelaten. Ter zitting van de beklagcommissie heeft de directeur aangegeven dat pakketjes niet meer worden aangenomen en dat pakketjes zonder afzender bij het postbedrijf blijven.

 

In artikel 36 van de Pbw is onder meer het volgende bepaald:

Lid 1: De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde.

Lid 4: De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:

a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Lid 5: De directeur draagt zorg dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden teruggegeven aan de gedetineerde of voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de gedetineerde op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. 

 

Artikel 36, vierde lid, van de Pbw voorziet in een specifieke regeling om verzending van brieven en andere poststukken te weigeren. Artikel 36, vijfde lid, van de Pbw voorziet in een specifieke regeling ten aanzien van niet uitgereikte brieven of poststukken.

 

Uit de mededelingen van de directeur blijkt dat het beleid is dat gedetineerden in het geheel geen postpakketten meer mogen ontvangen, uitzonderingen daargelaten. De postpakketten worden door de inrichting niet meer aangenomen. Daarmee handelt de directeur in strijd met artikel 36, vierde en vijfde lid van de Pbw, nu het niet mogen ontvangen en het door de inrichting in het geheel niet aannemen van postpakketen, zoals door de directeur toegelicht, niet in overeenstemming is met de wettelijke opties als voormeld. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken komt klaagster een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €25,-.   

 

Tegenover hetgeen door klaagster ten aanzien van onderdeel b. wordt gesteld, te weten dat getracht is de klacht te schikken waaruit reeds blijkt dat de banenwisseling niet correct is verlopen, kan de reactie van de directeur worden geplaatst. Uit diens reactie volgt dat deze schikking betrekking heeft op de opvolgende baan van klaagster als voorvrouw en niet op haar baan als sporthulp. Uit de schikkingspoging kan daarom niet blijken dat door de directie in strijd met gedane toezeggingen is gehandeld en evenmin dat klaagster onredelijk is behandeld. 

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklagonderdeel b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel a gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, verklaart klaagster alsnog ontvankelijk in haar beklag en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre  de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

             

secretaris        voorzitter

Naar boven