Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5406/TA, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5406/TA

betreft: [klager]            datum: 30 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 november 2019 van de beklagcommissie bij FPC de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.

Het lid van de beroepscommissie prof. dr. H.J.C. van Marle was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken meebeslist.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het opleggen van separatie op 22 juli 2019 en voortzetting daarvan na terugkeer uit JCvSZ Scheveningen op 27 juli 2019 (PV 2019/020).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is van mening dat het aandeel van de instelling nader beschouwd moet worden. Het gedrag van klager moet namelijk verklaard worden uit de gedragingen van de staf. Klager wordt al sinds lange tijd in afzondering verpleegd op de zwaarste afdeling van het land. Zijn wereld is dermate klein geworden dat hij extra gevoelig is voor een verkeerde bejegening of voor oneerlijk gedrag.

Zo de maatregel al terecht zou zijn, hetgeen klager betwist, heeft de separatiemaatregel in zijn ogen te lang geduurd.

Klager heeft daaraan het volgende toegevoegd.

Het gaat klager niet zozeer om het brood, maar om voeding in het algemeen en de afspraken daarover. Met klager was afgesproken dat hij drie keer in de week een heel brood krijgt. Zonder dit met hem te bespreken of het hem mee te delen, is dat veranderd. De instelling heeft het over samenwerking en afspraken maken, maar werkt zelf niet samen. Klager wordt niet betrokken bij beslissingen die ten aanzien van hem worden genomen. Het gaat ook om de manier waarop dat gedaan wordt. Klager reageert op wat op hem afkomt. Als iets wordt veranderd zonder dat dit met hem wordt besproken of dit hem wordt meegedeeld, gaat hij daar tegenin. Hij moet nu brood pakken waar iemand anders met zijn handen aan heeft gezeten. Klager is geen fan van de hygiëne van anderen. Het komt zelfs voor dat hij brood krijgt dat in een zak bij elkaar is gestopt, terwijl eerst het oude brood moet worden opgemaakt voordat vers brood wordt verstrekt. Op die manier wordt hem kwaliteit van leven ontnomen. Klager hoopt dat de beroepscommissie niet naar zijn gedrag kijkt, maar meeneemt waar zijn gedrag vandaan komt en hoe daarmee wordt omgegaan. Zijn gedrag komt zeker niet voort uit een psychotische ontregeling.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. 

 

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Hoe begrijpelijk op zich ook is dat ‘kleine’ dingen in een zeer beperkte leefomgeving als die van klager heel belangrijk kunnen zijn en klager gefrustreerd raakt door een wijziging van in dit geval de wijze van het hem aanbieden van brood, dit neemt niet weg dat de agressieve wijze waarop klager daarop gereageerd heeft – zoals beschreven in de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing en niet door klager is betwist – en de daardoor ontstane onrust op de afdeling de orde en veiligheid in de instelling zodanig raken dat in redelijkheid kon worden besloten klager te separeren.

Verder is voldoende aannemelijk dat de separatie niet eerder dan op 5 augustus 2019 kon worden opgeheven omdat het eerst op dat moment verantwoord werd geacht dat klager naar zijn kamer kon terugkeren. De separatie heeft daarom niet onredelijk lang geduurd.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 maart 2020.

 

            secretaris                                voorzitter                    

 

 

 

 

 

 

Naar boven