Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3530/SGA, 6 mei 2020, schorsing
Uitspraakdatum:06-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          S-20/3530/SGA                                 

Betreft [verzoeker]      Datum 6 mei 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen (hierna: de directeur) heeft op 23 april 2020 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, zonder televisie, voor de duur van veertien dagen, vanwege het voorkomen van besmettingsgevaar van het coronavirus, ingegaan op 23 april 2020 om 12:00 uur en eindigend op 7 mei 2020 om 12:00 uur.

Verzoekers raadsman, mr. A.J.M. Bommer, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (OH-2020-000279).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat nu hij vanuit de Piet Roordakliniek is overgegaan naar de PI Zutphen geen besmettingsgevaar is te duchten. Toen verzoeker onlangs vanuit de inrichting naar de kliniek werd overgebracht, heeft hij evenmin een afzonderingsmaatregel opgelegd gekregen. Verzoeker stelt dat in de kliniek dezelfde maatregelen met betrekking tot het voorkomen van besmettingsgevaar worden genomen als in de inrichting.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker vanuit de Piet Roordakliniek is teruggeplaatst in de inrichting, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de afspraken rondom zijn behandeling in het kader van een ISD-maatregel. De directeur geeft aan dat verzoeker binnen de kliniek met meerdere mensen contact heeft gehad die mogelijk besmet zijn met het coronavirus. Volgens de directeur is sprake van risico, omdat verzoeker positief heeft gescoord op cannabis bij een urinecontrole. Deze contrabande is niet voorhanden in de kliniek en is daarom op illegale wijze en van buiten verkregen. Het is onbekend met wie verzoeker in contact is geweest voor het verkrijgen hiervan en dit is ook niet na te gaan. Om besmettingsgevaar binnen de inrichting te voorkomen, heeft de directeur de bestreden beslissing genomen, welke voortkomt uit de landelijke richtlijnen Covid-19 die gelden voor DJI. Tijdens de ordemaatregel is voor verzoeker sprake van een individueel programma. Indien hij binnen deze twee weken geen klachten ontwikkelt die duiden op een eventuele besmetting, kan hij deelnemen aan het programma van zijn afdeling.

De voorzitter stelt vast dat op de bestreden beslissing staat dat verzoeker niet is gehoord met als reden dat het een maatregel betreft die voortkomt uit de landelijke richtlijnen omtrent het coronavirus. De wet schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, van de Pbw onderscheidenlijk artikel 24, derde lid, van de Pbw en de toepassing van artikel 25 van de Pbw. Het horen kan achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De voorzitter constateert dat in onderhavig geval van geen van deze uitzonderingen sprake is. Echter, het horen van verzoeker had in dit geval niet tot een andere beslissing kunnen leiden nu alle (nieuwe) binnenkomende gedetineerden in de inrichting met het oog op mogelijke besmetting en verspreiding van het coronavirus worden afgezonderd voor de duur van twee weken. Hoewel de voorzitter het horen ook in dergelijke gevallen wenselijk acht, is momenteel sprake van een zodanig uitzonderlijke situatie binnen de inrichting, evenals op landelijk niveau, dat dit gebrek in onderhavig geval niet tot toewijzing van het verzoek moet leiden. Inhoudelijk is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – gelet op al het voorgaande – voldoende aannemelijk geworden dat de opgelegde ordemaatregel noodzakelijk is en zij acht het afzonderen van verzoeker als nieuw binnenkomende gedetineerde niet onredelijk of onbillijk. Het verzoek zal worden afgewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 6 mei 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven