Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3503/SGA, 29 april 2020, schorsing
Uitspraakdatum:29-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          S-20/3503/SGA

               

Betreft [verzoeker]

Datum 29 april 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) heeft beslist verzoeker in een meerpersoonscel (MPC) te plaatsen.

Verzoekers raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker wenst niet geplaatst te worden in een MPC. Dit weekend is bekendgemaakt dat een medewerker van de PI Arnhem besmet is geraakt met het coronavirus. Verzoeker stelt dat niet is uit te sluiten dat hij of zijn toekomstige celgenoot in aanraking is geweest met deze medewerker en mogelijk besmet is met het coronavirus. In een MPC kan verzoeker niet voldoen aan de RIVM-richtlijnen om minimaal 1,5 meter afstand van anderen te bewaren. Verzoeker vreest voor zijn gezondheid. De bestreden beslissing is disproportioneel en mogelijk zelfs schadelijk voor zijn gezondheid.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt als standpunt naar voren dat de cel vergelijkbaar is met een eigen woonruimte in de maatschappij waarbij gezinsleden geen rekening hoeven te houden met de 1,5 meter afstand. De celgenoot waarmee de MPC wordt gedeeld, kan worden gezien als een huisgenoot en de celgenoten hoeven dus geen rekening te houden met de 1,5 meter afstand. Gedetineerden worden medisch goed in de gaten gehouden. Wanneer een gedetineerde in een MPC klachten krijgt die (kunnen) duiden op het coronavirus, dan wordt de celgenoot die niet ziek is in een andere cel geplaatst zodat de zieke gedetineerde in isolatie kan. De directeur geeft aan dat verzoeker geschikt wordt geacht voor plaatsing in een MPC en dat de medische dienst geen beperkingen heeft vastgesteld ten aanzien van de plaatsing in een MPC. Ook verzoekers celgenoot is klachtenvrij. Volgens de directeur bestaan dan ook geen noodzaak tot plaatsing in een eenpersoonscel.

De voorzitter overweegt dat de vergelijking tussen een MPC en een gezinssituatie niet opgaat. Gezinnen waren er al toen het coronavirus uitbrak en kunnen en willen niet uit elkaar met als doel om de 1,5 meter afstand in acht te nemen. De omstandigheid dat mensen (zoals in gezinssituaties) niet in staat zijn om in alle gevallen 1,5 meter afstand van elkaar te houden, rechtvaardigt nog niet het creëren van extra gezondheidsrisico’s voor anderen. Het plaatsen van een gedetineerde in een MPC betekent dat de door het RIVM aanbevolen afstand van 1,5 meter niet in acht kan worden genomen en vergroot het risico op besmetting met het coronavirus voor verzoeker en zijn toekomstige celgenoot. Dat verzoeker en zijn celgenoot weer van elkaar worden gescheiden op het moment dat de een klachten ontwikkelt, maakt dit niet anders, omdat de ander dan al besmet kan zijn geraakt.

Nu uit hetgeen de directeur heeft aangevoerd niet blijkt dat bij plaatsing in een MPC de extra gezondheidsrisico’s zeer beperkt zijn, dan wel dat er omstandigheden zijn die de extra gezondheidsrisico’s aanvaardbaar maken, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de beslissing om verzoeker in een MPC te plaatsen zodanig onredelijk dat de tenuitvoerlegging van die beslissing voor schorsing in aanmerking komt.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 29 april 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven