Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5127/GA, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5127/GA

 

betreft: [klager]            datum: 31 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 oktober 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 2 juli 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (ZI 2019 663).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

De stelling van het Openbaar Miniserie (OM) dat er gevaar is voor herhaling van geweldsdelicten, is niet gebaseerd op een recente gedragskundige rapportage. Daarbij is relevant dat klager in zijn verzoek uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij ook blij zou zijn met een begeleid rouwverlof als er bezwaren bestaan tegen onbegeleid verlof. Klager heeft tijdens zijn huidige detentie meerdere (onbegeleide) verloven genoten, die vlekkeloos zijn verlopen. De mate van contact tussen klager en zijn broer zou ook in de overweging zijn betrokken, zo heeft de directie verklaard. Onduidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Mogelijk wordt bedoeld dat klagers broer klager niet frequent zou hebben bezocht in de inrichting. Miskend wordt dat klager wel een sterke band had met zijn broer. Overigens is sprake van een ‘volle’ broer in tegenstelling tot hetgeen eerder is aangegeven, te weten een halfbroer. Uit de bestreden beslissing volgt niet dat de afwijzing mede is gebaseerd op de aard van de relatie en de mate van contact tussen klager en zijn broer. De beslissing van de directeur en de uitspraak van de beklagcommissie getuigen van grote hardvochtigheid. Klager heeft als gevolg van de bestreden beslissing geen afscheid kunnen nemen van zijn broer. Het advies van het OM is bovendien enkel gebaseerd op aannames en vermoedens.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

Het advies van de advocaat-generaal is meegenomen in de afweging om het verzoek af te wijzen. Daarbij is sprake geweest van ongewenst gedrag binnen de inrichting, waarvoor klager ook disciplinair gestraft is. Voor incidenteel verlof dient vast te staan dat de beweerde band bestaat, de relatie hecht is en er geen bezwaar is tegen het af te leggen bezoek. Uit het schrijven van klager en de overgelegde gegevens kan niet worden afgeleid of de beweerde band/relatie hecht is en of de nabestaanden geen bezwaar hebben. Naar verluidt hadden klager en zijn overleden broer weinig tot geen contact met elkaar. Gelet op het voorgaande kon de bestreden beslissing in redelijkheid worden genomen.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om in de gelegenheid te worden gesteld, al dan niet onder begeleiding, afscheid te kunnen nemen van zijn overleden broer. Het verzoek is met name afgewezen op basis van het advies van het OM. Ten overstaan van de voorzitter van de beklagcommissie en in beroep is door de directeur toegelicht dat hierbij ook acht is geslagen op de omstandigheid dat de beweerde band tussen klager en zijn overleden broer onvoldoende vast is komen te staan.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Incidenteel verlof kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Op grond van artikel 24 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de broer van de gedetineerde. Op grond van het derde lid van dit artikel is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen.

Het argument dat de beweerde band tussen klager en zijn overleden broer onvoldoende vast is komen te staan, is niet aan de afwijzing ten grondslag gelegd, althans dat blijkt niet uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing. Dat argument zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur, onder verwijzing naar het advies van het OM en de daaruit volgende risico’s, in redelijkheid kon beslissen klager geen incidenteel verlof te verlenen.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 maart 2020.

 

 

 

 

            secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven