Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0121/TP C, C 99/0178/TP en C 99/0261/TP, 24 november 1999, beroep
Uitspraakdatum:24-11-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/121/TP, C 99/178/TP en C 99/261/TP

betreft: [klager] datum: 24 november 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen klager,

tegen drie beslissingen van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissingen
1.1 De Minister heeft op grond van artikel 76 van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 14april 1999 verlengd tot 13 juli 1999 (C 99/121/TP).

1.2 De Minister heeft op grond van artikel 76 PBW de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 13 juli 1999 verlengd tot 11 oktober 1999 (C 99/178/TP).

1.3 De Minister heeft niet voor 10 augustus 1999 op grond van artikel 12 BVT de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge artikel 12, derde lid, BVTgelijkgesteld met een beslissing tot verlenging van deze termijn (C 99/261/TP).

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- de beroepschriften van klager d.d. 1 mei 1999 en 1 juli 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 26 juli 1999 en 5 oktober 1999 van de Minister.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 oktober 1999 is klager gehoord. Zijn raadsman mr. E.Tj. van Dalen heeft telefonisch bericht niet ter zitting aanwezig te zijn.
Namens de Minister is gehoord de heer M.H.M. Deppenbroek.
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 10 november 1998 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf vanaf 16 oktober 1998 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegdetbs en dat hij sinds laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 11 februari 1999.
Bij brieven van respectievelijk 14 april 1999 en 25 juni 1999 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van respectievelijk 14 april1999 en 13 juli 1999 met drie maanden is verlengd tot respectievelijk 13 juli 1999 en 11 oktober 1999. Klager is terzake niet gehoord.
Bij brief van 11 augustus 1999 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de passantentermijn met ingang van 10 augustus 1999 met drie maanden is verlengd tot 8 november1999.
Klager is op 16 augustus 1999 terzake gehoord door een medewerker van het Bureau selectie en detentiebegeleiding van de penitentiaire inrichting (p.i.) "Groningen" te Groningen.
Klager verblijft op de bijzondere zorgafdeling van de genoemde p.i.. Hij is van 22 april 1999 tot 7 juni 1999 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht. Hij zal worden opgenomen in hetForensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Hij is het niet eens met de beslissingen tot verlenging van de termijnen die hij in een p.i. zal doorbrengen. De brief d.d. 14 april 1999 heeft hij tijdens zijn verblijf in het MI ontvangen. In het MI ging het beter met hem dan inde p.i. te Groningen. Hij had graag in het MI willen blijven totdat hij in Veldzicht kon worden opgenomen. Hij kon in het MI met de psychiater praten over de stemmen die hij hoort. Dit kan hij niet in de p.i. te Groningen. In diep.i. moet hij steeds grenzen verleggen om het hoofd boven water te kunnen houden. Hij wordt alsmaar in het ongewisse gelaten en kan daar niet meer tegen. Hij verblijft al 24 maanden in een p.i.. Het lange wachten gaat hem partenspelen, hetgeen gepaard kan gaan met explosief gedrag. Hij had zijn straf verdiend en heeft die ook terecht uitgezeten. Daarnaast is hem de tbs-maatregel opgelegd. Nu zijn straftijd er op zit, moet men hem dan ook in eentbs-inrichting plaatsen en niet alsmaar in een p.i. laten wachten op zijn plaatsing en behandeling. Hij weet niet wanneer hij in Veldzicht zal worden opgenomen. Hij is door medewerkers van Veldzicht bezocht, die hem hebben gezegddat hij over een paar weken zou worden opgenomen. Naar zijn mening staat een paar weken gelijk aan twee weken, maar die zijn inmiddels al verstreken.
Hij en zijn raadsman zijn van mening dat hem schadevergoeding toekomt voor elke maand die hij langer dan zes maanden als tbs-passant in een p.i. verblijft. Om die reden heeft hij de Minister aansprakelijk gesteld en beroepingesteld.

4.2. Het standpunt van de Minister
Klager zal niet in zijn beroep tegen de onder 1.1 genoemde beslissing kunnen worden ontvangen, nu hij pas op 1 mei 1999 daartegen beroep heeft ingesteld, terwijl het bericht omtrent die beslissing op 14 april 1999 is verzonden.Indien anders wordt geoordeeld, zal het het beroep formeel ongegrond zijn, nu die beslissing klager tijdig is meegedeeld. Ook het beroep tegen de onder 1.2 genoemde beslissing zal formeel ongegrond zijn. In beide gevallen is klagertijdig omtrent de beslissingen bericht. Klager is niet gehoord, maar daartoe bestaat ook geen wettelijke plicht. De beroepscommissie heeft in andere beroepzaken de desbetreffende artikelen van de BVT van overeenkomstige toepassingverklaard, maar het horen levert thans vele problemen op en vergt extra werk. De Minister blijft de titel van verblijf in een inrichting van doorslaggevend belang achten voor het vaststellen van de hoorplicht. Klager had wellichtgehoord moeten worden, aangezien zijn tbs inmiddels was aangevangen.
De beroepen zullen voorts ook materieel ongegrond zijn. Klager is als "Fokkens-passant" op een wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting geplaatst op grond van de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs, diegeen onaantastbaar recht op plaatsing geeft. Wel bewerkstelligt deze Regeling een spoediger selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting dan het geval zou zijn wanneer de procedures voor selectie en plaatsing pas gestart zoudenworden na het verstrijken van de datum van vervroegde invrijheidsstelling en aansluitende aanvang van de tbs. Ten tijde van de bestreden beslissingen onder 1.1 en 1.2 was de tbs van klager reeds aangevangen, maar waren nog geen zesmaanden na aanvang van de tbs verstreken. Derhalve was ten tijde van de bestreden beslissingen nog sprake van een wachttermijn als bedoeld in artikel 76 PBW en nog niet van een passantentermijn als bedoeld in artikel 12 BVT.
Het is begrijpelijk dat klagers geduld opraakt. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissingen wegens het tekort aan tbs-plaatsen echter nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestredenbeslissingen hadden de Minister geen signalen vanuit de inrichting van verblijf bereikt dat klager detentieongeschikt zou zijn. Blijkens de medische verklaring d.d. 2 augustus 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst teGroningen bestaat er geen acute noodzaak klager vanwege zijn psychische conditie onmiddellijk te plaatsen in een tbs-inrichting en zou de Minister, als dat anders was geweest, daarvan allang separaat bericht hebben gehad.
Klager komt pas vanaf het moment dat hij vanaf de aanvang van zijn tbs 15 maanden als tbs-passant in een p.i. verblijft in aanmerking voor een schadevergoeding. Ongeacht of hij wel of geen beroep heeft ingesteld zal hem bij eenpassantentermijn met een duur van 15 maanden een aanbod voor schadevergoeding gedaan worden door de Minister.

5. De beoordeling
5.1. De beroepscommissie is van oordeel dat klager, die tijdig beroep heeft ingesteld tegen de onder 1.2 en 1.3 genoemde beslissingen, ook kan worden ontvangen in zijn beroep tegen de onder 1.1 genoemde beslissing. Het berichtd.d. 14 april 1999 omtrent laatstgenoemde beslissing is op of omstreeks die datum verzonden naar het huis van bewaring te Hoogeveen, terwijl klager op dat moment reeds in het huis van bewaring te Groningen verbleef, zodataannemelijk is dat klager binnen zeven dagen na ontvangst van het bedoelde bericht beroep heeft ingesteld.

5.2. Ingevolge artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en de daarop gebaseerde Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs kan een gedetineerde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan wie tbs is opgelegdin aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs door plaatsing in een tbs-inrichting.

In artikel 76, eerste lid, van de PBW is bepaald dat een dergelijke plaatsing geschiedt voordat zes maanden in een p.i. zijn doorgebracht sedert de beslissing hem in aanmerking te laten komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van detbs.
Volgens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan de Minister, rekening houdende met de in artikel 11 BVT genoemde eisen, de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting met telkens drie maanden verlengen als plaatsingbinnen de termijn van zes maanden naar het oordeel van de Minister niet mogelijk is.

Krachtens het bepaalde in artikel 12, eerste en tweede lid, BVT geschiedt de plaatsing van een ter beschikking gestelde voordat de termijn van de tbs zes maanden heeft gelopen en kan de Minister deze termijn telkens met drie maandenverlengen als hij van oordeel is dat de plaatsing niet binnen zes maanden na aanvang van de tbs mogelijk is, rekening houdende met de in artikel 11, tweede lid, BVT gestelde eisen.

5.3. De Minister heeft in het onderhavige geval beslist tot verlenging van de wachttermijn voor plaatsing van klager in een tbs-inrichting met ingang van respectievelijk 14 april 1999 en 13 juli 1999 op grond van artikel 76 PBW,terwijl op 11 februari 1999 klagers v.i.-datum lag en aansluitend zijn tbs is aangevangen. Vanaf laatstgenoemde datum ligt er geen gevangenisstraf meer ten grondslag aan het verblijf van klager in een p.i. in afwachting vanplaatsing in een tbs-inrichting. Klager moet derhalve sinds 11 februari 1999 worden aangemerkt als een tbs-passant in de zin van artikel 12 BVT. Dit brengt mee dat hij binnen zes maanden na 11 februari 1999 geplaatst moet worden ineen tbs-inrichting en dat, indien plaatsing binnen die termijn niet mogelijk is, de termijn vanaf dat moment met drie maanden kan worden verlengd op grond van artikel 12 BVT.
De bepalingen van artikel 76 PBW en artikel 12 BVT in onderlinge samenhang en verband bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat geen verlenging van de wachttermijn op grond van artikel 76 PBW meer kon plaatsvinden met ingangvan respectievelijk 14 april 1999 en 13 juli 1999. In deze zin dienen de hierboven onder 1.1. en 1.2 genoemde beslissingen te worden vernietigd.
Van een verlenging van de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 BVT kon ten tijde van die beslissingen nog geen sprake zijn, nu toen nog geen zes maanden sedert de aanvang van de tbs van klager waren verstreken.

5.4. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het deswege toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu de onjuiste toepassing van de wet door de Minister voor klager geen onzekerheid met zich mee heeft gebracht offeitelijk relevante rechtsgevolgen heeft die niet meer ongedaan zijn te maken.

5.5. De beroepscommissie komt, gelet op het hiervooroverwogene, niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de onder 1.1. en 1.2 genoemde beslissingen.

5.6. Met betrekking tot de onder 1.3 genoemde beslissing tot verlenging van de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 BVT overweegt de beroepscommissie als volgt.

5.7. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT
- de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden deze voorschriften bij debesluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr. 28).

5.8. Aan de orde is klagers beroep, voorzover gericht tegen de verlenging van de passantentermijn met ingang van 10 augustus 1999. Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is gebleken dat de Minister niet voor het verstrijken vande passantentermijn een beslissing over de verlenging daarvan heeft genomen. Evenmin is klager hieromtrent tijdig gehoord.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de ingevolge art. 12, derde lid, BVT als zodanig aan te merken onder 1.3. genoemde beslissingvan de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele gronden dient te worden vernietigd.

5.9. De beroepscommissie is van oordeel dat klager enige tegemoetkoming is geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de onder 5.8 bedoelde gedragslijn van de Minister, welke niet meer ongedaan is temaken.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op
f. 100,=.

5.10. Vervolgens zal de beroepscommissie beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de onder 1.3 genoemde beslissing te vernietigen.

5.11. Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bijzijn beslissing te dezen niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen zijn ingegaan dan wel,zoals in het geval van klager, de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs van toepassing is verklaard.

5.12. De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring sedert de aanvang van zijn tbs bedraagt ten tijde van de onder 1.3 genoemde beslissing zes maanden. Een zodanige duur is volgens bestendigejurisprudentie van de beroepscommissie nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

5.13. Uit de medische verklaring d.d. 2 augustus 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Groningen is ten tijde van het onderzoek geen sprake van ongeschiktheid van klager om langer in een p.i. te verblijven in afwachtingvan zijn plaatsing in een tbs-inrichting. Er bestond derhalve ten tijde van de onder 1.3 genoemde beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

5.14. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de onder 1.3 genoemde beslissing materieel niet in strijd is met de BVT en dat de termijn waarbinnen klager op grond van artikel 12 BVT in eentbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende te worden verlengd van 10 augustus 1999 tot 8 november 1999.

5.15. Nu de bestreden beslissingen op formele gronden dienen te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, BVT enartikel 69, vijfde lid, BVT bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissingen, genoemd onder 1.1 tot en met 1.3.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond op formele gronden en vernietigt de drie bestreden beslissingen. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bedoelde beslissingen en bepaalt derhalve dat de termijnwaarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 10 augustus 1999 tot 8 november 1999.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op f. 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 februari 2004.

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/121/TP, C 99/178/TP en C 99/261/TP

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 20 oktober 1999, gehouden in de penitentiaire inrichting "Zwolle" te Zwolle.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en dr. J.P.S. Fiselier.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is klager.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...]gehoord.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In de p.i. te Groningen moet hij steeds grenzen verleggen om het hoofd boven water te kunnen houden. Hij wordt alsmaar in het ongewisse gelaten en kan daar niet meer tegen. Hij verblijft al 24 maanden in een p.i.. Het lange wachtengaat hem parten spelen, hetgeen gepaard kan gaan met explosief gedrag. Hij had zijn straf verdiend en heeft die ook terecht uitgezeten. Daarnaast is hem de tbs-maatregel opgelegd. Nu zijn straftijd er op zit, moet men hem dan ook ineen tbs-inrichting plaatsen en niet alsmaar in een p.i. laten wachten op zijn plaatsing en behandeling. Hij weet niet wanneer hij in Veldzicht zal worden opgenomen. Hij is door medewerkers van Veldzicht bezocht, die hem hebbengezegd dat hij over een paar weken zou worden opgenomen. Naar zijn mening staat een paar weken gelijk aan twee weken, maar die zijn inmiddels al verstreken.
Hij en zijn raadsman zijn van mening dat hem schadevergoeding toekomt voor elke maand die hij langer dan zes maanden als tbs-passant in een p.i. verblijft. Om die reden heeft hij de Minister aansprakelijk gesteld en beroepingesteld.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Verwezen wordt naar de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 26 juli 1999 en 5 oktober 1999 van de Minister.
Klager is niet gehoord, maar daartoe bestaat ook geen wettelijke plicht. De beroepscommissie heeft in andere beroepzaken de desbetreffende artikelen van de BVT van overeenkomstige toepassing verklaard, maar het horen levert thansvele problemen op en vergt extra werk. De Minister blijft de titel van verblijf in een inrichting van doorslaggevend belang achten voor het vaststellen van de hoorplicht. Klager had wellicht gehoord moeten worden, aangezien zijn tbsinmiddels was aangevangen.
Klager is als "Fokkens-passant" op een wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting geplaatst op grond van de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs.
Het is begrijpelijk dat klagers geduld opraakt. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissingen wegens het tekort aan tbs-plaatsen echter nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestredenbeslissingen hadden de Minister geen signalen vanuit de inrichting van verblijf bereikt dat klager detentieongeschikt zou zijn. Blijkens de medische verklaring d.d. 2 augustus 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst teGroningen bestaat er geen acute noodzaak klager vanwege zijn psychische conditie onmiddellijk te plaatsen in een tbs-inrichting en zou de Minister, als dat anders was geweest, daarvan allang separaat bericht hebben gehad.
Klager komt pas vanaf het moment dat hij vanaf de aanvang van zijn tbs 15 maanden als tbs-passant in een p.i. verblijft in aanmerking voor een schadevergoeding. Ongeacht of hij wel of geen beroep heeft ingesteld zal hem bij eenpassantentermijn met een duur van 15 maanden een aanbod voor schadevergoeding gedaan worden door de Minister.

secretaris voorzitter

Naar boven