Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0098/TB-II C, 21 maart 2001, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C99/98/TB-II

betreft: [klager] datum: 21 maart 2001

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. I. de Vos, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft op 31 maart 1999 beslist klager te plaatsen op de longstay afdeling van het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de longstay afdeling).

2. De procedure
De beroepscommissie heeft andermaal kennis genomen van de stukken bedoeld in haar tussenbeslissing d.d. 12 oktober 1999, te weten onder meer :
- het beroepschrift d.d. 9 april 1999 van klager, namens hem ingediend door zijn raadsman mr. I. de Vos, waarbij hij in beroep komt tegen de plaatsingsbeslissing d.d. 31 maart 1999 van de Minister;
- de schriftelijke mededeling d.d. 31 maart 1999 van de bestreden beslissing;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 8 juni 1999 van de Minister over de aangevochten beslissing;
- de voordracht d.d. 29 maart 1999 van het hoofd van het FPC Veldzicht tot plaatsing van klager op de longstay afdeling, tevens het verslag van horen van klager;
- het advies d.d. 31 maart 1999 van het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) klager te plaatsen op de longstay afdeling.

Ter toelichting van zijn beroep is klager, bijgestaan door zijn raadsman, op 4 oktober 1999 gehoord door de beroepscommissie. Hiervan is het aan de hierna te noemen tussen-beslissing gehechte verslag opgemaakt. De Minister heefttoen geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zijn standpunt mondeling toe te lichten.
Bij tussenbeslissing d.d. 12 oktober 1999 (nummer: C99/98/TB-I) heeft de beroepscommissie - klagers instemming d.d. 4 oktober 1999 daarmee in aanmerking genomen - de Minister verzocht klager klinisch te doen onderzoeken terzake vande beoordeling van de meest aangewezen plaats voor klagers voort te zetten verblijf in een tbs-inrichting, en heeft zij de Minister verzocht op grond van de rapportage van bedoeld klinisch onderzoek de plaatsingsbeslissing omtrentklager alsnog met redenen te omkleden dan wel te herzien.

Ter voldoening aan de voormelde tussenbeslissing is klager klinisch multidisciplinair onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC), waarvan rapportage d.d. 21 juli 2000 is opgemaakt, welke door de Minister aan de beroepscommissie isovergelegd.

De Minister heeft naar aanleiding van de voormelde tussenbeslissing op 22 november 2000 en de voornoemde rapportage van het PBC wederom besloten tot plaatsing van klager op de longstay afdeling van FPC Veldzicht, onder aanvullingvan de eerder aangegeven redenen.

Namens klager is door diens voornoemde raadsman bij beroepschrift d.d. 27 november 2000 beroep ingesteld tegen de laatstgenoemde plaatsingsbeslissing. Dit beroep is eveneens ingeschreven onder nummer C99/98/TB.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2001 hebben klager, bijgestaan door zijn raadsman, en de vertegenwoordigsters van de Minister, [...] en [...], mondeling gereageerd op het voormelde rapport van het PBC. Daarvan ishet aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 november 1992 veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs). Hij is op 30 november 1993geplaatst in de tbs-inrichting Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Veldzicht te Balkbrug.

In het kader van een eerdere aanvankelijk voorwaardelijke tbs heeft hij -na recidive- in verband met de tenuitvoerlegging van die tbs sinds 1972 verbleven in Hoeve Boschoord te Boschoord. Hij is in februari 1976 voorwaardelijk uitdie tbs ontslagen. Dit ontslag is naar aanleiding van recidive herroepen en klager is toen geherselecteerd voor en op 16 november 1976 geplaatst in FPC Veldzicht. Deze tbs is op 9 januari 1980 beëindigd, overeenkomstig eenreclasseringsvoorstel.

Naar aanleiding van het verzoek d.d. 29 maart 1999 van het hoofd van het FPC Veldzicht aan de Minister om klager op 1 april 1999 op de longstay afdeling van die inrichting te plaatsen, heeft de behandelingscoördinator van dieafdeling op 5 maart 1999 met klager omtrent plaatsing van klager op die afdeling gesproken. Daarna hebben twee aan het MI verbonden psychologen dossieronderzoek verricht omtrent het verloop van klagers tbs-behandeling.
Op 31 maart 1999 heeft het MI de Minister geadviseerd klager te plaatsen op de longstay afdeling. De Minister heeft conform dit advies beslist. Klager is op 1 april 1999 op de longstay afdeling geplaatst.
Blijkens telefonische inlichtingen d.d. 21 september 1999 namens het hoofd van het FPC Veldzicht is een verplegings- en behandelingsplan voor klagers verblijf op de longstay afdeling opgesteld en met hem besproken.

Naar aanleiding van klagers beroep tegen de voormelde plaatsingbeslissing is hij, ingevolge de tussenbeslissing van de beroepscommissie d.d. 12 oktober 1999, in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht multidisciplinair onderzocht.Van dit onderzoek is een rapport d.d. 21 juli 2000 opgemaakt.
Bij beslissing van 22 november 2000 heeft de Minister, naar aanleiding van het voormelde rapport van het PBC, opnieuw besloten tot klagers plaatsing op de longstay afdeling van FPC Veldzicht.
Tegen de laatstgenoemde beslissing is het beroepschrift d.d. 27 november 2000 gericht.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Het eerste beroep dient op formele grond gegrond te worden verklaard en de eerste beslissing dient te worden vernietigd, daar die beslissing geen motivering inhoudt, terwijl daaraan geen belangenafweging ten grondslag heeft gelegen.

Het beroep tegen de eveneens bestreden herziene beslissing dient inhoudelijk gegrond te worden verklaard. Klager voldoet niet aan de ministeriële beleidscriteria voor plaatsing op de longstay afdeling. Zijn huidige tbs is opgelegdin november 1992 en op het moment van de eerste bestreden beslissing duurde de behandeling nog geen 6 jaar. Zijn eerste tbs dient buiten beschouwing te blijven. Deze is door de rechter op advies van de reclassering beëindigdmiddels niet-verlengen. Die eerdere tbs-behandeling kan daarom niet worden beschouwd als een mislukte behandelingspoging.
Klager heeft tijdens de huidige tbs-behandeling steeds op dezelfde afdeling van FPC Veldzicht verbleven.
Klager is benadeeld door de plaatsing op de longstay afdeling en wil niet op die afdeling verblijven. Hij is weliswaar veelvuldig veroordeeld wegens het plegen van ontucht met jonge jongens, maar hij is geen kernpedofiel. Hij wijsteen normale behandeling niet af en is niet uitbehandeld. Ook een hormonale behandeling wijst hij niet af. Tijdens zijn verblijf op de afdeling Noord III van het FPC Veldzicht zijn er momenten geweest waarop de staf heeft vastgestelddat hij vorderingen maakte in zijn behandeling. Hij heeft enige tijd een Goldsteintraining gevolgd en is met zijn behandelingscoördinator met delictanalyse bezig geweest. Deze behandelingen zijn afgebroken, maar niet omdat klagerdaarmee niet verder wilde gaan. Ook was hij daar een gewaardeerd kantinemedewerker. Hij beschikt over sociale vaardigheden.
Hij hoopt dat er voor hem nog mogelijkheden zijn voor resocialisatie. Hij zit al zolang vast en hij ziet uit naar het verkrijgen van enige vrijheid van beweging. Hij dient de kans te krijgen in een andere tbs-kliniek intensief teworden behandeld nu hij niet voldoende baat heeft gehad bij de behandeling door het FPC Veldzicht.
De conclusies van het PBC dat hij in het FPC Veldzicht zorgvuldig en voldoende is behandeld, dat er geen aanknopingspunten zijn voor verdere intensieve behandeling, noch in een behandelsetting van het FPC Veldzicht, noch elders, endat hij op de longstay afdeling op zijn plaats is, deelt hij niet. Dit is ter zitting van 15 februari 2001 uitvoerig toegelicht.
Het verblijf op de longstay afdeling is in strijd met de BVT, daar er geen sprake is van een echte behandeling, maar slechts van het leren accepteren van het verblijf aldaar.
Het verblijf op de longstay afdeling dient alleen te worden geboden aan tbs-gestelden die daarvoor (vrijwillig) kiezen. Voor klager lijkt dit verblijf uitzichtloos. De rechter die de verlenging van de tbs beoordeelt onthoudt zich inbeginsel van de beoordeling van de plaats van tenuitvoerlegging. Het is voor klager nagenoeg onmogelijk om op de longstay afdeling zodanige activiteiten te ontplooien die voor het hoofd van deze afdeling aanleiding kunnen vormen hemweer in een behandelsetting te doen plaatsen, nu gestructureerde gesprekken met stafleden op die afdeling niet plaatsvinden en klager iemand is die voor een gesprek moet worden uitgenodigd.
Oorzaak van klagers probleemgedrag zijn wellicht mede bronnen die ten grondslag liggen aan depressiviteit. Door plaatsing op de longstay afdeling kan dit ziektebeeld wellicht zodanig verergeren dat dit tot zelfdoding zou kunnenleiden.

4.2. Het standpunt van de Minister
De Minister heeft bericht dat, gelet op de eisen van artikel 11 BVT, ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing op de longstay afdeling een aantal criteria is ontwikkeld. Daaraan dient elk voorstel van hethoofd van een tbs-inrichting tot plaatsing van een tbs-gestelde op de longstay afdeling te worden getoetst. Volgens een opgesteld protocol vindt de selectie plaats onder verantwoordelijkheid van het MI.
De bedoelde criteria zijn:
- het dient vast te staan dat de tbs-gestelde een intramurale behandeling achter de rug heeft van ten minste zes jaar;
- de tbs-gestelde dient ten minste één maal ter herselectie te zijn aangeboden aan het MI, waarbij behandelingen in het kader van een eerder opgelegde tbs en voortgezet verblijf in het MI na een selectieperiode worden meegenomen;
- het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict nog steedsaanwezig is.
- de tbs-gestelde komt niet in aanmerking voor doorplaatsing naar een (niet justitiële) GGz-instelling gezien het gevaar dat van hem uitgaat naar de samenleving.
Klager is op 29 maart 1999 door het hoofd van FPC Veldzicht voorgedragen voor plaatsing op de longstay afdeling.
Klager is langer dan zes jaar behandeld. Hem is twee keer tbs opgelegd in verband met reeksen ontuchtplegingen. In het kader van de tenuitvoerlegging van de eerste tbs heeft hij achtereenvolgens verbleven in Hoeve Boschoord en inFPC Veldzicht.
Uit de aanwezige stukken komt naar voren dat klager een halsstarrige man is met een gemengde persoonlijkheidsstoornis met extreem paranoïde kenmerken en een sterke pedofiele geaardheid. Deskundigen hebben vastgesteld dat hij weinigempathische vermogens en een gebrekkig geweten heeft en dat hij zwak geïntegreerd is en een overwegend negatief zelfbeeld heeft, met afhankelijke tendensen. Zijn zwakbegaafdheid en impulsiviteit spelen voorts een grote rol. Eencomplicerende factor is dat hij zichzelf niet verantwoordelijk acht voor zijn delicten en geen inzicht heeft in zijn problematiek. Hij externaliseert volledig en is zich onvoldoende bewust van de ernst van de delicten. Dit betekentdat hij geen recidivevoorkomende strategieën kan aangeven. In de behandeling is zijn sexualiteit nooit bespreekbaar geworden. In het meest recente verlengingsadvies van oktober 1998 stelt FPC Veldzicht dat de kernproblematiek nietbehandelbaar is en dat delictgevaar onverminderd aanwezig wordt geacht.
In aanmerking is genomen dat de behandelinterventies geen substantiële reductie van de delictgevaarlijkheid van klager tot gevolg hebben gehad en dat behandelaars in FPC Veldzicht tot de conclusie zijn gekomen dat klager kan wordenbeschouwd als voortdurend delictgevaarlijk.
Door het MI is middels dossieronderzoek, bij een dubbele screening, geconcludeerd dat klager voldoet aan de genoemde criteria, wordt de visie van FPC Veldzicht gedeeld en wordt geadviseerd klager op de longstay afdeling te plaatsen.

Conform het advies van het MI is besloten klager op de longstay afdeling te plaatsen. De Minister is er daarbij van uit gegaan dat de mogelijkheden van klager voor resocialisatie en terugkeer in de maatschappij voldoende warenonderzocht.
Ingevolge de tussenbeslissing van de beroepscommissie is klager klinisch geobserveerd in het PBC. Daar is klager beoordeeld als voortdurend delictgevaarlijk. Voorts is gesteld dat een overplaatsing naar een andere kliniek niet aande orde is, omdat klager in een andere kliniek geconfronteerd zal worden met en gefrustreerd zal worden in zijn verlangen naar meer vrijheden. In verband met de aard en de ernst van het voortdurend aanwezig geachte delictgevaar enhet ontbreken van probleembesef bij klager is een meer gedragsmatige en meer op controle gerichte aanpak, al dan niet ondersteund door geslachtsdriftremmende medicatie en al dan niet in het kader van een plaatsing in een reguliereof justitiële instelling van geestelijke gezondheidszorg, onverantwoord. Voortzetting van klagers verblijf op de longstay afdeling is door de onderzoekers van het PBC vanuit gedragskundig oogpunt verantwoord geacht. Daarom is deMinister bij zijn beslissing van 22 november 2000 gebleven bij zijn plaatsing van klager op de longstay afdeling.
Hoewel er geen behandeldruk meer is op de longstay afdeling, wordt ook op die afdeling een individueel verplegings-en behandelingsplan opgesteld, dat bepaalde doelen stelt ten aanzien van het verblijf van een tbs-gestelde op dieafdeling. Daarnaast is doorplaatsing naar een andere instelling nimmer bij voorbaat uitgesloten.
Het voortgezet verblijf op de longstay afdeling wordt door de inrichting getoetst in het kader van de jaarlijkse evaluatie van het verplegings- en behandelingsplan. Voorts wordt de rechtmatigheid van de tbs door de rechter getoetstin het kader van de tweejaarlijkse verlengingsprocedure.
5. De beoordeling
Ingevolge artikel 15 van de BVT juncto artikel 20, eerste lid, van het RVT kan de Minister, indien de omstandigheden zulks wenselijk maken, ambtshalve of op verzoek van het hoofd van de inrichting, met in achtneming van artikel 11,tweede lid, van de BVT, beslissen dat de tbs-gestelde naar een andere tbs-inrichting zal worden overgeplaatst.

Bij de overplaatsing van tbs-gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de BVT in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij stelt tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

In het onderhavige geval heeft het hoofd van het FPC Veldzicht de Minister verzocht klager over te plaatsen van afdeling Noord III van het FPC Veldzicht naar de longstay afdeling van FPC Veldzicht.

Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de BVT zijn de hierboven onder 4.2. genoemde criteria opgesteld.
Blijkens het plaatsingsadvies d.d. 31 maart 1999 van het MI voldoet klager aan deze criteria. Hem is twee maal een tbs opgelegd, hij is in het kader van de eerste tbs geherselecteerd. Hij is langer dan zes jaar in tbs-inrichtingenbehandeld. Naar aanleiding van recidive is hem de huidige tbs opgelegd en de behandelinterventies tijdens de tenuitvoerlegging van deze tbs hebben niet geleid tot reductie van zijn delictgevaarlijkheid. Behandelaars in Veldzichtzijn tot de conclusie gekomen dat klager als voortdurend delictgevaarlijk kan worden beschouwd.

De beslissing tot plaatsing van klager is conform het advies van het MI.

Ingevolge het bepaalde in artikel 54, tweede lid, BVT ontvangt een tbs-gestelde
- voorzover hier van belang - onverwijld schriftelijk een in een voor hem begrijpelijke taal gestelde en met redenen omklede mededeling omtrent de beslissing hem naar een andere tbs-inrichting over te plaatsen.
De beroepscommissie heeft bij haar tussenbeslissing d.d. 12 oktober 1990 geoordeeld dat de bestreden ministeriële beslissing d.d. 31 maart 1999 niet met (voldoende) redenen is omkleed en dat niet is gebleken van een toereikendeonderbouwing van die beslissing. Dit verzuim betekent dat de Minister in strijd met de informatieplicht heeft gehandeld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard op formele gronden en de beslissing dient te wordenvernietigd.
Klager heeft in verband met de voormelde handelwijze van de Minister in niet meer ongedaan te maken onzekerheid verkeerd. Aan klager dient daarom een tegemoetkoming te worden geboden. De beroeps-commissie zal deze vaststellen op ƒ.100,--.

Ter beoordeling is vervolgens de bestreden ministeriële beslissing d.d. 22 november 2000.

Klager heeft met zijn instemming een nader, klinisch, onderzoek ondergaan ten behoeve van de beoordeling door de beroepscommissie van de beslissing hem op de longstay afdeling te plaatsen. Hij is daartoe opgenomen geweest in hetPBC.
In de rapportage d.d. 21 juli 2000 komen de deskundigen van het PBC - blijkens het op blz. 64 en 65 vermelde advies - tot de volgende diagnose van klagers stoornis, beoordeling van zijn delictgevaarlijkheid, de door hem onderganebehandeling en zijn behandelbaarheid, en tot het volgende advies omtrent de plaatsing:
“Betrokkene is een matig begaafde, ernstig persoonlijkheidsgestoorde man voor wie zijn sterk pedofiele geaardheid - in het licht van een gestoorde agressieregulatie - impulsief richtinggevend is in zijn gedrag. Vooral problematischzijn de onwrikbare overtuigingen, de gebrekkige gewetensontwikkeling, het gemis aan empathische mogelijkheden en de paranoïde grondhouding van betrokkene die steeds verleidden en zullen leiden tot een onoverbrugbare impasse in het(behandel)contact, dat vanuit zijn stoornis immers a priori wordt opgevat als complotmatig tegen hem gericht te zijn. Betrokkene is niet in staat in te zien dat het bieden van meer openheid over zijn delictgedrag en fantasielevenjuist in zijn voordeel zou kunnen uitwerken, en tevens noodzakelijk is voor de vermindering van de delictgevaarlijkheid.
Betrokkene wordt als - tenminste - onverminderd delictgevaarlijk beoordeeld. Wanneer de absolute uitzichtloosheid na een eventueel recidief in ogenschouw wordt genomen, moet de kans op escalatie van het gevaar waaraan potentiëleslachtoffers bloot zouden komen te staan, als uiterst zorgwekkend worden beoordeeld.
De behandelmogelijkheden zijn in Veldzicht op een positieve wijze, en uitputtend, vormgegeven. Hierdoor kon betrokkene zich ondanks bovengeschetste problematiek, een mildere attitude aanwennen. Niettegenstaande deze relatiefgunstige ontwikkeling, werd echter - ondanks de voortgezette behandelingsinspanningen - geen wezenlijke vooruitgang in zijn toegankelijkheid bereikt, hetgeen evenwel een obligate voorwaarde is om binnen een werkrelatie tot een(inschatting van) vermindering van de delictgevaarlijkheid te komen. Ook het onderhavige onderzoek vormt hierop geen uitzondering. Integendeel, vanuit de persoonlijkheidsproblematiek is betrokkene - ondanks het voor hem vigerendebelang bij het onderzoek - niet in staat gebleken om zich aan de onvermijdelijkheid van het ontstaan van een behandelimpasse te ontworstelen.
Waar het verzet van betrokkene tegen de behandeling niet bewerkbaar is gebleken, is een overplaatsing naar een andere tbs-kliniek niet aan de orde. Ook in een andere kliniek zal betrokkene immers (moeten) worden geconfronteerd en -daarmee - onvermijdelijk worden teleurgesteld en gefrustreerd in zijn verlangen naar meer vrijheden. Volgens het onderzoekend team heeft betrokkene ‘het plafond’ van zijn mogelijkheden bereikt. Een meer gedragsmatige en meer opcontrole gerichte aanpak, en al dan niet in het kader van een plaatsing in een reguliere of justitiële instelling van geestelijke gezondheidszorg, is in verband met de aard en ernst van het voortdurende recidivegevaar en hetontbreken van probleembesef bij betrokkene onverantwoord.
Het is op deze gronden dat het onderzoekend team van mening is dat voortzetting van betrokkenes plaatsing op een longstay-afdeling - vanuit gedragskundig oogpunt - verantwoord is.”

In het licht van het standpunt van de Minister, het advies van het MI en gelet op de vorenstaande diagnose, conclusies omtrent klagers behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid en het plaatsingsadvies van het PBC, welke naar haaroordeel voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, acht de beroepscommissie aannemelijk dat een voortzetting van klagers behandeling in het FPC Veldzicht zoals deze plaatshad voor 1 april 1999 niet langer aan haar doelbeantwoordde en dat voor verdere behandeling de longstay afdeling als de meest aangewezen setting moet worden aangemerkt.
Hierbij is van belang dat ook op de longstay afdeling voor klager een individueel verplegings- en behandelingsplan is opgesteld.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de herziene beslissing van de Minister d.d. 22 november 2000 klager te plaatsen op de longstay afdeling thans voldoende gemotiveerd en ook overigens niet in strijd met de BVT en kandeze beslissing evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing d.d. 31 maart 1999 op formele gronden gegrond en vernietigt deze beslissing.
Zij bepaalt de aan klager deswege ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op ƒ. 100,--.

Zij verklaart het beroep tegen de beslissing d.d. 22 november 2000 ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 21 maart 2001.

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/98/TB-II

Betreft: J.F. Wijnands, verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 15 februari 2001, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker.
leden: prof.dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. de Vos, alsmede de vertegenwoordigsters van de Minister van Justitie mr. L.E. van der Borg en mr. M. Budding.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ik voel me niet op mijn plaats op de longstay afdeling. De regels worden strakker. Werken is nu verplicht. In verband met die werkplicht vindt er toch - alleen in dat opzicht - een zekere behandeling plaats. Op de longstay afdelingwerken allemaal “jonge binkies” die niet deskundig zijn, want niet zijn gericht op de speciale problematiek van de bewoners.
Verder krijg ik op de longstay afdeling geen kans om me te bewijzen. Destijds is mij beloofd dat ik mogelijkheden zou krijgen om het dorp in te gaan of bij familie op bezoek te gaan. Dit komt echter niet van de grond, terwijl ikgraag iets meer bewegingsvrijheid zou krijgen. Daarom wil ik graag terug naar een behandelafdeling, maar niet één in Veldzicht, omdat daar volgens het Pieter Baan Centrum (PBC) geen resultaat is behaald. Ik heb geen goedebegeleiding gehad. ik vind het wel verantwoord om het met goede begeleiding opnieuw te proberen. Met goede begeleiding lijkt het mij wel verantwoord om naar buiten te gaan.

Klagers raadsman heeft - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De longstay afdeling dient een voorziening te zijn waar uitsluitend tbs-gestelden worden geplaatst die daar willen verblijven. Voor degenen die niet met hun verblijf op die afdeling instemmen is het verblijf daar hopeloos. Hetverplegings- en behandelingsplan is alleen gericht op het accepteren van het verblijf daar. Klager kan zijn verblijf daar niet accepteren.
Het PBC-rapport stelt zeer teleur. Daarin wordt geconcludeerd dat klagers behandeling goed is geweest. Van andere mogelijkheden vind ik niets terug in dit rapport. Er is tijdens klagers verblijf op afdeling Noord III sprake geweestvan een keuze tussen resocialisatie of plaatsing op de longstay afdeling. Veldzicht heeft plotsklaps gekozen voor de longstay afdeling. Ik had verwacht dat het PBC daarop zou terugkomen. Ook had ik verwacht dat het PBC zouterugkomen op klagers verblijf in Nieuw Spraeland. Dat verblijf verliep goed. Waarom is daarop geen accent gelegd?
Ik kan mij goed voorstellen dat het thans niet aan de orde is dat klager naar buiten gaat, maar hij moet de gelegenheid krijgen om iets aan zichzelf te doen. De behandelingscoördinator van de longstay afdeling heeft aan klagerverklaard dat er niets met hem gedaan wordt.
Klager is met mevrouw Kruijsdijk, de behandelingscoördinator, van Noord III aardig aan de gang geweest. In de gesprekken met haar is voor het eerst aan de orde gekomen dat klager door zijn broer misbruikt is en ook is zijn situatiein eerdere inrichtingen aan de orde gekomen.
Dat hij in die gesprekken zijn fantasie niet prijs heeft gegeven kan hem niet verweten worden.Op blz. 41, 45 en 46 van het onderdeel van het PBC-rapport van de psycholoog zijn aanknopingspunten te vinden voor een andere benaderingvan klager dan plaatsing op de longstay afdeling.
Op blz. 41, midden, is sprake van enige openheid tegenover de onderzoekende psycholoog van het PBC. Mijn visie is: doe daar dan wat mee.
Uit blz. 45, midden, blijkt dat mevrouw Kruijsdijk is staat is enige sturing in klagers monoloog aan te brengen. Dit had doorgezet kunnen worden, maar dat is niet gedaan.
Op blz. 46 is vermeld dat klager niet in staat is om recidivevoorkomende strategieën aan te geven. Mijn mening is dat Veldzicht dat moet doen.
Ook de rapportage van de psychiater van het PBC, zie blz. 52,53/54, 56 en 59, biedt aanknopingspunten voor behandeling.
Op blz. 53 wordt klagers verzameling krantenknipsels vermeld. Klager heeft daarover verteld. Misschien wond het hem op, maar daarmee wordt niets gedaan. Uit de weergave van vervolggesprekken met die psychiater blijkt dat klager weliets van zijn geheimen prijsgeeft. Als je dat in 7 weken uitvindt, dan is er toch wel een ingang voor behandeling? Er wordt immers enige progressie gevonden. Ook uit klagers behoefte om zijn zus te bezoeken kan worden geconcludeerddat hij tot iets gemotiveerd is.
Op blz. 56 worden de therapieën genoemd. Gesteld is dat de behandeling door de heer Sandfort niets is geworden. Het betrof echter geen behandeling. Klager heeft deze deskundige zelf gevonden en heeft met hem twee à drie gesprekkengehad. Voorts is ten onrechte vermeld dat de Goldstein-therapie door klager is gestaakt. Het betrof een beslissing van de behandelaars.
Ten aanzien van de gesprekken over het delictscenario is aangegeven dat er geen vooruitzichten waren om dit te ontwikkelen. Ik vraag me af of je dan daarmee moet stoppen. Gebleken is dat er iets met klager gebeurt als je actief methem bezig bent.
Op blz. 59 wordt als oorzaak voor het vastlopen van de behandelrelatie aangegeven dat klager geen probleembesef heeft. Dat heeft hij wel, alleen al omdat hij vast zit en geen kant uitkan.
Medicatie is “niet aan de orde”. Niet is aangegeven waarom dat zo is. Door recente ontwikkelingen in de geneeskunde behoeft er in geval van medicamenteuze behandeling wellicht geen sprake meer te zijn van “verminken”.
Klager zou matig begaafd zijn. Toch is er een periode geweest waarin hij een eigen woning had en voor zichzelf kon zorgen.
Het is onjuist om te concluderen dat klager aan het plafond van zijn behandelmogelijkheden zit.
Gelet op het voorgaande dient men te blijven zoeken naar behandelingsmogelijkheden. Daarom moet de plaatsingsbeslissing worden vernietigd.

Zijdens de Minister is - zakelijk weergegeven - de volgende reactie op het PBC-rapport gegeven.
Naar aanleiding van de tussenbeslissing is klager klinisch multidisciplinair onderzocht in het PBC. De Minister gaat uit van de deskundigheid van de onderzoekers. Het PBC heeft aangegeven dat er veel met klager is geprobeerd,gedurende lange tijd en dat de behandeling niet toereikend is gebleken om het recidivegevaar te verminderen. Klager heeft onvoldoende vooruitgang gemaakt, daardoor is een impasse in de behandeling ontstaan en er is, mede gelet op dePBC-rapportage, geen aanleiding om de therapieën elders te hervatten. Ook de onderzoekers van het PBC zijn van oordeel dat klager op de longstay afdeling op zijn plaats is.
De situatie op de longstay afdeling is niet uitzichtloos. Het komt voor dat tbs-gestelden rustiger worden op de longstay afdeling, zodat verbetering optreedt. Het verblijf op de longstay afdeling wordt regelmatig door de kliniekgeëvalueerd. Het is mogelijk dat een verpleegde naar aanleiding van de uitkomst van die evaluatie weer naar een behandelsetting wordt overgeplaatst. Bovendien is er de rechterlijke toetsing in het kader van de verlenging van de tbs.Klager kan vooruitgang boeken door zelf in woord en daad een actieve bijdrage te leveren in de leefgroep, waaruit duidelijk wordt dat hij bereid en in staat is zijn pedofiele activiteiten daadwerkelijk op te geven.

De raadsman heeft op de voormelde toelichting namens de Minister gereageerd als volgt.
De Minister houdt klager iets voor wat niet waar is.
Bij een verlengingszitting zal de terugplaatsing naar een behandelsetting niet aan de orde komen. De rechter beslist over de verlenging van de tbs maar pleegt zich niet te bemoeien met de plek waar de behandeling plaatsvindt.
Er wordt iets van klager verwacht, wil hij weer voor behandeling in aanmerking komen, maar er is geen gestructureerd gesprek met hem. Er is geen behandelcontract op de longstay afdeling. Hij zal uit zichzelf niet het initiatiefnemen, maar moet uitgenodigd worden en het vertrouwen in de gesprekspartner vinden. Het is fout om van klager initiatief te verwachten.

secretaris voorzitter

Naar boven