Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0249/TR C, 1 juli 1999, beroep
Uitspraakdatum:01-07-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 98/249/TR

betreft: [klager] datum: 1 juli 1999

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. M.A.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen appellant,
verblijvende in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (verder te noemen: de inrichting)

tegen een beslissing van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft volgens appellant verzuimd een beslissing te nemen op de aanvraag van het hoofd van de inrichting aan de Minister ter verkrijging van machtiging om aan appellant meerdaags onbegeleid verlof, met een maximum van zesovernachtingen, te verlenen. De schriftelijke aankondiging van de Minister d.d. 1 december 1998 dat zo spoedig mogelijk zal worden beslist wordt door appellant beschouwd als een fictieve weigering om de gevraagde machtiging teverlenen.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van en heeft geoordeeld op grond van de navolgende stukken:
- het beroepschrift d.d. 7 december 1998 met een toelichting daarop d.d. 4 mei 1999, namens appellant ingediend door zijn voornoemde raadsman , waarbij hij in beroep komt tegen de door hem als zodanig beschouwde beslissing d.d. 1december 1998 van de Minister van Justitie tot weigering van de gevraagde verlofmachtiging, met als bijlage onder meer de desbetreffende brief d.d. 1 december 1998;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 5 januari 1999 van de Minister over de aangevochten beslissing, met onder meer als bijlagen de aan het hoofd van de inrichting d.d. 22 december 1998 verleende machtiging omappellant het beoogde verlof toe te staan;
- schriftelijke informatie d.d. 5 januari 1999 van het hoofd van de Dr.S. van Mesdagkliniek te Groningen;
- de beslissing d.d. 9 december 1998 van de voorzitter van de beroepscommissie tot afwijzing van het verzoek van appellant om de verdere tenuitvoerlegging van de fictieve beslissing van de Minister tot weigering van de gevraagdemachtiging te schorsen, met de onderliggende stukken.

3. De standpunten
3.1. Het standpunt van appellant
Appellant voert aan dat de Minister geen beslissing heeft genomen op een reeds op 22 juni 1998 door het hoofd van de inrichting ingediende aanvraag om hem machtiging te verlenen aan appellant meerdaagse verloven met een maximum vanzes overnachtingen toe te staan. Hoewel de Minister reeds op 20 oktober 1998 desgevraagd nader door de inrichting is geïnformeerd, heeft de Minister bij brief van 1 december 1998 aan appellants raadsman meegedeeld dat in afwachtingvan door hem aan het hoofd van de inrichting verzochte nadere informatie nog geen beslissing kon worden genomen. Er was toen geen sprake meer van een redelijke beslissingstermijn en de Minister werd geacht door aldus te berichten deverlening van de machtiging te hebben geweigerd.
Inhoudelijk wordt aangevoerd dat appellant in de resocialisatiefase van zijn verpleging verkeert. Zijn behandeling stagneert door de gedragslijn van de Minister. Omdat de deskundigen van de inrichting al vele maanden vinden datappellant aan onbegeleid verlof toe is moet worden geconcludeerd dat de Minister appellants bewegingsvrijheid frustreert. Appellants grondwettelijk recht op vrijheid van beweging is door de Minister onnodig beperkt.

3.2. Het standpunt van de Minister
Ten tijde van indiening van het beroep was er geen sprake van een jegens appellant genomen voor beroep vatbare beslissing, waarbij een hem toekomend recht is ingeperkt of een ten behoeve van hem verstrekte machtiging voor verlof isingetrokken. Appellant kan dan ook niet in het beroep worden ontvangen.
De beslissingsprocedure die aan het al dan niet verlenen van de verlofmachtiging voorafgaat is overigens niet aan een termijn gebonden. In het voorliggende geval is naar aanleiding van de verlofaanvraag van de inrichting nadereinformatie gevraagd en verstrekt, ten behoeve van de psychiatrisch adviseur. Vervolgens heeft een zorgvuldig overleg plaatsgevonden tussen de kliniek en de psychiatrisch adviseur. Nadat het advies van deze adviseur was ingekomenheeft de Minister op 22 december 1998 beslist tot verlening aan het hoofd van de inrichting van de gevraagde machtiging.

4. De beoordeling
Reeds omdat op 22 december 1998 de ministeriële machtiging is verleend zoals was verzocht, is het belang aan appellants beroep komen te ontvallen. Appellant kan daarom niet in het beroep worden ontvangen.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

5. De uitspraak
Zij verklaart appellant kennelijk niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof.dr. F.H.L. Beyaert en mr. N. Jörg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 juli 1999

secretaris voorzitter

Naar boven