nummer: R-19/4778/GM
betreft: [Klager] datum: 16 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 augustus 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is de raadsvrouw van klager, mr. A.C.M. Tönis, gehoord. Voorts is gehoord […], psychiater en Hoofd Zorg van het PBC, en […], waarnemend hoofd juridische zaken van het PBC. Klager heeft bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 12 juli 2019, betreft het niet willen wijzigen van de afgiftetijd van klagers medicatie (diazepam), het niet verwijzen van klager naar een inrichtingsarts toen hij ziek was en het weigeren van het verstrekken van de gegevens van het Hoofd Zorg.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is het niet eens met het hetgeen is vermeld in het bemiddelingsverzoek, omdat veel onderdelen van zijn klacht niet worden behandeld. De klacht ziet niet alleen op de afgiftetijd, maar ook op het weigeren van het verwijzen van klager naar een inrichtingsarts toen klager ziek was en het weigeren van het verstrekken van gegevens zoals het BIG-registratienummer van het Hoofd Zorg om een tuchtzaak aan te kunnen spannen.
In de klacht van klager staat weergegeven dat hij om een arts heeft gevraagd en dat daar geen gehoor aan is gegeven. In de reactie op het bemiddelingsverzoek zijn enkele punten niet beoordeeld. Zijn klacht ging er echter voornamelijk over dat hij medicijnen op een ander tijdstip heeft gekregen. Om die reden is hij zich heel slecht gaan voelen en om die reden heeft hij dan ook verzocht om een inrichtingsarts. Daar is geen gehoor aan gegeven.
Klager heeft aan een medewerker, een sociotherapeut, gevraagd of hij een inrichtingsarts mocht zien. Hij heeft echter geen arts gezien. Klager voelde zich beroerd en heeft over moeten geven, hetgeen zichtbaar is geweest voor de medewerker. Desondanks is geen gevolg gegeven aan zijn verzoek, waarmee het verzoek niet volgens de gebruikelijke procedure is afgehandeld. Volgens klager valt de sociotherapeut onder het begrip “inrichtingsarts” als bedoeld in artikel 28 van de Pm, omdat de sociotherapeut kan worden aangemerkt als een hulpverlener die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden is betrokken.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – kort en zakelijk weergegeven – ingenomen. Tijdens het bemiddelingsgesprek door het Hoofd Zorg op 16 juli 2019 is besproken dat klager op advies van zijn advocaat tijdens zijn verblijf in het PBC met geen enkele psychiater van het PBC wenste te spreken. Toen hij hoorde dat het Hoofd Zorg in het PBC ook een psychiater is, wilde hij niet meer met haar spreken. Klager wilde verder nergens aan mee werken. Er heeft in het PBC dus geen bemiddeling plaatsgevonden en de klacht is ter afhandeling verstuurd naar de Medisch Adviseur van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP).
In het medisch dossier van het PBC staat beschreven wanneer de medische dienst en de zorgpsychiater klager hebben bezocht in de dagen nadat klager op 11 juli 2019 gestopt was met inname van de medicatie. In de dagen nadat hij gestopt was met de medicatie is klager dagelijks bezocht door de medische dienst en de zorgpsychiater. Met uitzondering van het weekend; toen is er vaker telefonisch contact geweest tussen de leefafdeling en de medische dienst. In het PBC is de zorgpsychiater verantwoordelijk voor de medicatievoorschriften. Het uitdelen van de medicatie geschiedt door de groepsleiding. Het innemen van de medicatie gebeurt onder toezicht.
Aan klager is tijdens zijn verblijf herhaalde malen uitgelegd dat de zorgpsychiater zonder expliciete toestemming van klager geen informatie deelt met het onderzoekende team. De inrichtingsarts stelt zich op het standpunt dat klager voldoende medische zorg heeft gekregen.
Klager vroeg tijdens een gesprek om het BIG-registratienummer, maar er was geen gelegenheid om dit aan klager te geven. Aan klager is tijdens dit gesprek duidelijk gemaakt dat diegene met wie hij sprak, psychiater is. Klager heeft toen direct het gesprek beëindigd.
Het handelen van een sociotherapeut valt niet onder artikel 28 van de Pm, maar onder de zorgplicht van de directeur.
3. De beoordeling
Afgiftetijd van klagers medicatie (diazepam)
Klager wilde graag dat de diazepam om 21:00 uur aan hem werd verstrekt in plaats van om 17.00 uur. Dit kon alleen na een gesprek met de zorgpsychiater van het PBC. Klager wilde echter geen gesprek met een psychiater tijdens zijn verblijf in het PBC. Vervolgens weigerde klager na 11 juli 2019 zijn medicatie in te nemen. Op grond van het dossier is genoegzaam gebleken dat klager, op het moment dat hij stopte met het innemen van zijn medicatie, meermalen is gezien en besproken door de medische dienst en de zorgpsychiater. Op 16 juli 2019 is het tijdstip van de verstrekking van de medicatie veranderd, zoals klager heeft voorgesteld. Uit het dossier is niet gebleken dat sprake zou zijn van een acute noodzaak om aan klager zo snel mogelijk op het door hem voorgestelde tijdstip zijn medicatie te verstrekken.
Het niet doorverwijzen van klager naar een arts
Volgens klager is hij niet doorverwezen naar een arts, terwijl hij daar meermalen om heeft verzocht. Voor zover dit onderdeel ziet op de oorspronkelijke klacht, komt uit het dossier naar voren dat hij dagelijks is bezocht door de medische dienst en de zorgpsychiater. In het weekend is er vaker telefonisch contact geweest tussen de leefafdeling en de medische dienst, om de situatie van klager te bespreken. Voor zover het het handelen van de sociotherapeut betreft, die klager na een verzoek van hem niet zou hebben doorverwezen naar een inrichtingsarts, valt dit handelen niet onder de reikwijdte van artikel 28 van de Pm.
Het niet verstrekken van de gegevens van het Hoofd Zorg
Ten slotte ziet de klacht op het niet verstrekken van de gegevens van het Hoofd Zorg. Tijdens het gesprek dat klager heeft gevoerd met de Hoofd Zorg, was er geen ruimte hem de door hem gevraagde informatie te verstrekken. Klager wenste namelijk op geen enkele manier in gesprek te gaan met de psychiater. Daarmee is het aan klager zelf te wijten dat hij de gegevens niet heeft ontvangen.
De beroepscommissie is gelet op het voorgaande – in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 16 maart 2020.
secretaris voorzitter