Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4326/GA, 12 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4326/GA

betreft:[klager] datum: 12 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 5 juli 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Achterhoek, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers verzoek om incidenteel verlof en/of strafonderbreking is afgewezen (OH-2019-027).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – voor zover relevant – als volgt toegelicht.

Bij beslissing van 11 december 2018 heeft de beroepscommissie bepaald dat klager een verzoek om strafonderbreking wegens zakelijke belangen kan indienen. Met zijn casemanager heeft hij gesproken over de mogelijkheden om vanuit detentie zijn bedrijf in stand te kunnen houden. Op 27 december 2018 heeft klager aan het afdelingshoofd een brief overhandigd, waarin hij verzocht om wekelijks bezoek, een strafonderbreking van twee dagen, extra momenten om te kunnen telefoneren en toegang tot het internet. Op 16 januari 2019 heeft het afdelingshoofd klager te kennen gegeven dat de vrijhedencommissie zijn verlofaanvraag heeft afgewezen. Op zijn advies heeft klager een klacht ingediend. De beklagcommissie heeft op deze klacht niet tijdig beslist. Klager verzoekt de directeur, de casemanager en het afdelingshoofd persoonlijk aansprakelijk te stellen en hem een schadevergoeding van € 108.000,= toe te kennen.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, wegens – kort gezegd – belastingfraude. Op 21 maart 2019 is hij in vrijheid gesteld.

Klager stelt dat hem ten onrechte geen incidenteel verlof of strafonderbreking is toegekend, terwijl dat volgens hem noodzakelijk is om zijn zakelijke belangen te kunnen behartigen. Volgens klager heeft hij aan het afdelingshoofd op 27 december 2018 een brief overhandigd, waarin hij, in verband met de voortzetting van zijn bedrijf, verzoekt om wekelijks bezoek, een strafonderbreking van twee dagen, extra momenten om te telefoneren en toegang tot het internet. De directeur betwist echter dat hij een verlofaanvraag heeft ingediend. Zowel de afdeling Detentie & Re-integratie, het afdelingshoofd, de juridisch medewerker als klagers casemanager hebben van hem geen schriftelijk verzoek om incidenteel verlof en/of strafonderbreking (voor 1 februari 2019) ontvangen. Klagers brief van 22 december 2018 betreft geen verzoek om verlof, maar een verzoek zijn vrijheidsbenemende straf om te zetten in een alternatieve straf. Het is dan ook onvoldoende vast komen te staan dat klager een formele, schriftelijke verlofaanvraag heeft ingediend.

Uit de stukken, waaronder een e-mail van het afdelingshoofd van 8 februari 2019, blijkt echter dat klager via het afdelingshoofd mondeling om strafonderbreking heeft verzocht en heeft gevraagd om een officiële afwijzing van dit verzoek. Het ligt op de weg van het inrichtingspersoneel een dergelijk verzoek naar de directeur door te zenden, dan wel de gedetineerde te wijzen op de manier waarop een dergelijk verzoek moet worden ingediend. In klagers geval is dit niet gebeurd en heeft de directeur nagelaten een beslissing te nemen. Op grond hiervan is sprake van een beslissing van de directeur in de zin van artikel 60 van de Pbw. Gezien het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en dit beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Aangezien een tegemoetkoming alleen is bedoeld voor het door hem geleden ongemak, stelt zij deze vast op € 10,=. De door klager gestelde ondervonden schade als gevolg van de niet toegekende strafonderbreking is niet eenvoudig vast te stellen, zodat bij de toe te kennen tegemoetkoming geen schadevergoedingsaspecten kunnen worden betrokken. 

Aan klagers verzoek hem een schadevergoeding toe te kennen, voor de financiële schade die zijn onderneming heeft ondervonden als gevolg van zijn detentie, kan niet worden voldaan. Ook is het niet mogelijk de door klager gestelde ondervonden schade persoonlijk op het inrichtingspersoneel te verhalen. Voor het verkrijgen van schadevergoeding staan immers andere wegen open.

Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn voordat de beklagcommissie op het beklag heeft beslist, wordt opgemerkt dat het wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist, maar dat de wet, indien dit niet gebeurt, hieraan geen gevolgen verbindt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=. 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 12 februari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven