Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3732/TB, 13 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3732/TB

betreft: [klager]            datum: 13 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Roosjen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 7 mei 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2019, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Roosjen, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten

Klager is op 26 oktober 2016 geplaatst in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Nijmegen. Het hoofd van de Pompestichting heeft op 25 september 2018 naar voren gebracht dat een verblijf van klager binnen de huidige instelling noodzakelijk is, er geen mogelijkheden zijn voor uitplaatsing naar een instelling met een minder hoog beveiligingsniveau en dat klagers verblijf in de LFPZ-voorziening moet worden gecontinueerd. Op 13 en 24 januari 2019 zijn pro justitia rapportages uitgebracht die adviseerden tot voortzetting van de longstaystatus van klager. Vervolgens heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurig Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP) op 16 april 2019 geconcludeerd dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Verweerder heeft op 7 mei 2019 beslist klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten. Op 28 mei 2019 is klager geplaatst op de LFPZ locatie Zeeland van de Pompestichting.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft inmiddels een langdurig verblijf in diverse klinieken achter de rug, waarbij hij veelvuldig op verlof is geweest zonder dat dit tot veel incidenten heeft geleid. Zijn behandeling was dusdanig ver gevorderd dat er sprake was van een voorwaardelijke beëindiging. Weliswaar heeft deze niet lang geduurd, maar daaruit blijkt wel dat de behandeling ver gevorderd was en dat de inschatting was gemaakt dat hij onder voorwaarden weer in de maatschappij kon functioneren. Klager is van mening dat hij geen eerlijke behandelkans heeft gekregen door de opstelling van zijn behandelaar in FPC de Kijvelanden. Dit heeft geleid tot een impasse in zijn behandeling, waarop hij heeft gereageerd door onder andere veel te gaan blowen. Tijdens een daaropvolgende verlengingszitting is besproken hoe uit de impasse kon worden gekomen. Klager moest stoppen met blowen gedurende drie maanden om zijn goede wil te tonen en vervolgens zou de behandeling, gericht op spoedige resocialisatie in de maatschappij, weer ter hand worden genomen. Klager heeft zich van zijn kant aan de afspraak gehouden, doch doordat de instelling steeds met nieuwe eisen kwam, is het spaak gelopen, met als gevolg een aanmelding en plaatsing van klager op de LFPZ. Klager meent dat alles zeer wel anders had kunnen lopen en dat hij weer volwaardig aan de maatschappij had kunnen deelnemen. Hij meent dat hij weer naar een behandelafdeling zou moeten worden overgeplaatst. Psychiater N. verschilt van mening met de instelling over de grootte van het recidivegevaar en breekt een lans voor het niet langer compleet sanctioneren van het cannabisgebruik van klager. Ook bepleit hij een andere behandelaanpak, waarbij risicobeheersing niet meer voorop zou moeten staan en toegewerkt moet worden naar verloven. Voor klager hangt het blowen deels samen met de lichamelijke klachten die hij ondervindt en een tegemoetkoming op dit gebied kan voor hem als een vorm van erkenning gelden met alle mogelijke positieve effecten daarvan. Ook wil klager dat doorgepakt wordt ten aanzien van het aanvragen van verloven en dat dit aspect niet afhankelijk wordt gemaakt van het maken van afspraken over van alles en nog wat. Daarbij dient bedacht te worden dat begeleide verloven geen risico’s met zich meebrengen voor de maatschappij. Dit geldt ook voor het opstarten van psychotherapie, er moet niet gewacht worden. Klager voelt zich gesteund door opmerkingen gemaakt tijdens de zorgconferentie. Aangegeven werd dat er sprake was van een opgaande lijn in de contacten en ook werd het aanvragen van verlof besproken. Weliswaar is ook opgemerkt dat het traject van mogelijk verlof en een overplaatsing naar de locatie Zeeland niet binnen een jaar gerealiseerd zal kunnen worden, recente ontwikkelingen lijken dit negatieve beeld te logenstraffen. Klager is inmiddels overgeplaatst naar de locatie Zeeland. Dit biedt perspectief en voor klager zicht op een spoedige overplaatsing naar een behandelafdeling. Klager is op 28 mei 2019 overgeplaatst naar de locatie Zeeland. De situatie daar is niet veel beter dan destijds in FPC de Kijvelanden. Klager heeft chronische pijnklachten en vindt dat zijn gezondheid achteruit gaat. Klager wacht nog steeds op de toegezegde samenwerking en resocialisatie. Klager heeft in de locatie Zeeland te maken met psychotische patiënten die zorgen voor onrust op de afdeling. Klager is niet echt psychotisch. Hij voelt zich op de afdeling eenzaam en is geneigd zich terug te trekken op zijn kamer. Klager heeft plannen en goede bedoelingen, maar loopt vast in details. Een verblijf op de LFPZ-voorziening werkt averechts. Aan het volgen van psychotherapie moeten geen voorwaarden worden gesteld teneinde de impasse te doorbreken. Klager licht ter zitting een vijftal punten nader toe. Van samenwerking is niet veel terecht gekomen. Klager is temperamentvol en kan daar niets aan doen. Dat werkt niet goed in de samenwerking. De medicatie die klager krijgt, moet goed samengaan met de pijnmedicatie. Klager heeft potentie om een bijdrage aan de maatschappij te leveren. Op de locatie Zeeland heeft klager het lastig gelet op de verschillende doelgroepen onder de patiënten. amens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. De beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in een LFPZ-voorziening is op goede gronden genomen. De Pompestichting, de pro justitiarapporteurs en de LAP hebben hierover positief geadviseerd. De Pompestichting meent dat het beeld zoals dat de afgelopen jaren door verschillende klinieken is geschetst, onverminderd van kracht is. Klager is volledig afhankelijk van een ondersteunende, toezichthoudende en begrenzende omgeving waar geen sprake is van enige (behandel)druk en de bejegening zo veel als mogelijk en verantwoord is afgestemd op de pathologie. De komende periode zal opnieuw getracht worden een bepaalde rust en mildheid bij klager te bereiken. Indien dit lukt en samenwerking mogelijk is, dan kan er zicht komen op bijvoorbeeld begeleid verlof en mogelijke uitplaatsing naar een instelling met een minder hoog beveiligingsniveau (longcare) of wellicht een behandelsetting. Psychiater N. is in zijn advies van 13 januari 2019 weliswaar positiever gestemd over mogelijk toekomstige uitstroommogelijkheden op de kortere termijn, maar ondersteunt de aanvraag voor het handhaven van de LFPZ-status. Psychiater N. ziet mogelijkheden voor een “verantwoorde graduele verlaging van externe inperking inclusief sanctionering van (medicinaal) cannabisgebruik en toch toewerken naar verloven”. Hierdoor zou mogelijk op termijn een opening kunnen ontstaan voor psychotherapie en resocialisatie. Hij stelt voor de LFPZ-status voor niet meer dan één jaar toe te kennen. Psycholoog Van A. concludeert eveneens tot handhaving van de LFPZ-status met een hoog beveiligingsniveau voor een periode van één jaar. Psycholoog Van A. constateert dat het de externe factoren zijn die bescherming bieden. Hij verwacht niet dat de pathologie van klager op korte termijn beter behandelbaar wordt of dat een minder zorgintensief en/of minder stringent kader mogelijk is. De Pompestichting heeft op 19 februari 2019 in reactie hierop gesteld geen mogelijkheden te zien voor beëindiging van de LFPZ-status over één jaar. Men ziet geen heil in het voorschrijven van cannabis aan klager en er is onvoldoende grond voor een dwangbehandeling met een antipsychoticum. Men tracht met betrokkene tot overeenstemming te komen over de vrijwillige inname van medicatie en het opstarten van psychotherapie. Het aanvragen van verlof en het realiseren van een overplaatsing naar de locatie Zeeland blijft een actueel doel. Beëindiging van de LFPZ-status na één jaar wordt tegen deze achtergrond niet realistisch geacht. De mogelijkheden voor uitstroom van klager zijn bovendien besproken tijdens een zorgconferentie op 1 april 2019. Ook uit het verslag hiervan blijkt dat men geen uitstroomperspectief op korte termijn ziet. De LAP ziet geen reden de zaak vroegtijdig te beoordelen en adviseert de verlenging van klagers LFPZ-indicatie. De jarenlange behandeling heeft volgens de LAP onvoldoende resultaat gehad en noch de pathologie noch het daarmee samenhangend delictgevaar is in die mate verminderd dat verlaging van het beveiligingsniveau verantwoord is. Een plaatsing van klager naar een behandelafdeling is niet aan de orde. Door het aanpassen van het programma lijkt het op de locatie Zeeland beter met klager te gaan. Verlofverlening is pas op de langere termijn aan de orde.

Eerst zullen de inspanningen gericht zijn op samenwerking en stabiliteit. Er wordt klager psychotherapie aangeboden, maar klager wil niet.

4.         De beoordeling

Klager verblijft sinds 26 oktober 2016 in de longstayvoorziening van de Pompestichting.

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken. FPC de Pompestichting heeft geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus. De pathologie is volgens de instelling de afgelopen jaren in de kern ongewijzigd gebleven en deze vraagt een intensieve zorg- en beveiligingsinzet. De pro justitia rapporteurs, psychiater N. en psycholoog Van A. ondersteunen in hun rapportages van 13 en 24 januari 2019 de voortzetting van klagers longstay-status. Ook de LAP adviseert tot de voortzetting hiervan. De LAP oordeelt dat naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP ziet voorts geen mogelijkheid voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. De LAP ziet daarbij, anders dan voornoemde externe rapporteurs, geen reden om de zaak vroegtijdig te herbeoordelen. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van voornoemde adviezen heeft kunnen uitgaan en heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Uit de stukken wordt duidelijk dat op korte termijn geen uitstroomperspectief voor klager is te verwachten en dat een verlof niet op korte termijn kan worden gerealiseerd. Hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2020

            secretaris                                voorzitter        

Naar boven