Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2952/SGA, 3 februari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:03-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/2952/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 3 februari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Vught. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 januari 2020, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de commissie van toezicht van 31 januari 2020 dat indien het klaagschrift niet wordt ontvangen het verzoekschrift in behandeling wordt genomen als klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 31 januari 2020.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Volgens verzoeker dient voor het meewerken aan een reclasseringsrapport een juridische of wettelijke titel te bestaan en deze is niet aan hem opgelegd. Daarom hoeft hij daaraan niet mee te werken. Verzoeker stelt dat dit lijkt op chantage. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van het “oranje” en “rode” gedrag van verzoeker. Hierbij is voor het “oranje” gedrag benoemd dat verzoeker geen verantwoording neemt voor zijn gedrag en voor het “rode” gedrag dat hij niet wil meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapport waardoor het recidiverisico niet kan worden ingeschat en geen advies kan worden gegeven voor een detentie- en re-integratieplan. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat het enkele niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel niet-promoveren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is daarvan in onderhavig geval sprake nu verzoeker positief scoort bij de arbeid, hij helpt waar nodig is, goed in de groep ligt, zich houdt aan de geldende regels en weet wat er van hem wordt verwacht, maar vanwege het niet willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapport onvoldoende verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn re-integratie en “rood” zou scoren op dat gebied. Hoe verzoeker door deze weigering onvoldoende verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn re-integratie is niet nader gemotiveerd door de directeur. Gelet op het voorgaande voldoet de belangenafweging van de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de daaraan gestelde eisen en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. De bestreden beslissing moet daarom als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat er een spoedeisend belang is om over te gaan tot schorsing hiervan. Het verzoek zal worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 3 februari 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven