Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2885/SGA, 23 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:23-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/2885/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 23 januari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Middelburg.Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 21 januari 2020, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, ingegaan op 20 januari 2020 om 16:00 uur en eindigend op 23 januari 2020 om 16:00 uur, wegens werkweigering. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 21 januari 2020 (MB-2020-000041) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 januari 2020.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Namens verzoeker wordt gesteld dat hij ’s ochtends tijdens een tandartsbehandeling verdoving had gekregen voor een ontstoken kies. Nadat de verdoving was uitgewerkt, kreeg hij veel pijn en heeft hij zich ziek gemeld voor de arbeid in de middag. Verzoeker stelt dat hij op de B-kant verblijft en niet heeft meegedaan aan de staking van de A-kant. In de drie jaar dat verzoeker is gedetineerd, heeft hij zich slechts eenmaal ziek gemeld. Voorts stelt verzoeker dat de disciplinaire straf disproportioneel is. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker zich ten onrechte had ziek gemeld en daarom disciplinair is gestraft voor werkweigering. De directeur geeft aan dat de medische dienst aangaf dat verzoeker in staat was om arbeid te verrichten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in redelijkheid en billijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen voor dit strafwaardige gedrag van verzoeker. Uit de thans geldende Sanctiekaart 2019 volgt dat voor werkweigering in beginsel een disciplinaire straf kan worden opgelegd van maximaal twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. De directeur heeft in de beslissing niet gemotiveerd waarom een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie is opgelegd en dus ten nadele van verzoeker is afgeweken van de voornoemde Sanctiekaart. Gelet hierop acht de voorzitter de opgelegde disciplinaire straf dan ook niet proportioneel. Het verzoek zal worden toegewezen voor zover de straf de duur van twee dagen te boven gaat.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 23 januari 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven